Zoek op trefwoord :
De OZB moet blijven
Verschenen in 'Binnenlands Bestuur' - 03-03-2000

In 2001 zullen de aanslagen voor de onroerende-zaakbelasting worden gebaseerd op nieuwe taxatiewaarden. Niet langer zal de waarde op 1 januari 1995 bepalend zin, maar die op 1 januari 1999. Dat werpt zijn schaduwen vooruit.

In Ng van 11 februari heeft de Apeldoornse wethouder Bolhuis laten zien, wat voor verschuivingen in zijn gemeente daardoor gaan optreden in de lastendruk. Wanneer de gemeente doorgaat om voor woningen en bedrijven dezelfde tarieven te hanteren, zou er voor kleine woningen een lastenverzwaring van 58,5 % optreden, terwijl bedrijven een lastenverlichting van 33 % krijgen.

Ook wanneer de tot nu toe toegestane tariefsdifferentiatie wordt gehanteerd, ervaren de kleine woningen nog steeds een lastenverzwaring van 51,5 %, en de bedrijven een lastenverlichting van 23 %. Bij verdergaande tariefsdifferentiatie zal men wel het verschil in lastenontwikkeling tussen woningen en bedrijven kunnen reduceren, maar niet dat tussen verschillende categorieën woningen onderling. In Apeldoorn stijgen de taxatiewaarden voor kleine woningen gemiddeld met een factor 2,7, de vrijstaande villa’s met een factor 1,75.

Daarbij speelt een rol, dat in Apeldoorn geen taxatie per 1-1-1995 heeft plaats gevonden, maar dat men zich toen voor de Woz gebaseerd heeft op de taxatiewaarden per 1992. Daardoor wordt men nu met grotere verschuivingen geconfronteerd dan in gemeenten waar per 1-1-1995 getaxeerd is.

Afschaffen?

Bolhuis stelt geen halve maatregelen voor om hier vanaf te komen. “Wat te denken van het afschaffen van de Wet WOZ en de inkomsten genereren uit algemene belastinginkomsten bij de rijksoverheid (via het Gemeentefonds dus)?” Dit lijkt mij om meerdere redenen een slecht idee. Bolhuis reduceert zo de gemeenten tot een gesubsidieerde instelling, waarvan het bestuur graag tegenover de inwoners voor Sinterklaas speelt, maar niet met de Zwartepiet van de belastingheffing wil blijven zitten.

Dat is niet goed voor de positie van gemeentebesturen. De lokale democratie is toch al aan erosie onderhevig. De kiezers zien er in afnemende mate het belang van in, maar ook de rijksoverheid gaat steed meer de gemeente als uitvoeringsorgaan zien. Bovenburgemeester Van Boxtel heeft zich meester gemaakt van een aantal geldstromen van het Rijk naar de grote steden, en keert die pas weer uit wanneer de grote steden hun collegeprogramma herschrijven en als stadsvisie aan hme ter goedkeuring voorleggen. De commissie Elzinga stelt voor essentiële bevoegdheden weg te halen bij de gemeenteraden en binnen de colleges van B. en W. de burgemeester een veel sterkere positie te geven, zonder dat deze magistraat deel uit gaat maken van de lokale politiek.

Gemeenten moeten de mogelijkheid houden eigen afwegingen te maken tussen voorzieningenniveau en lastendruk. Ambitieuze gemeentebesturen moeten het ook aandurven hun inwoners te confronteren met de kosten van hun wensen. Gemeentebesturen moeten ook risico’s kunnen nemen, maar moeten zich dan ook als het mis gaat zich tegenover de bevolking verantwoorden, en niet direct een beroep doen op art. 12. Andersom moeten daar waar het gemeentebestuur kiest voor terughoudendheid bij het totstandbrengen van collectieve voorzieningen, de inwoners dat ook in hun portemonnee kunnen voelen.

Naarmate gemeenten meer afhankelijk zijn van geldstromen van het Rijk, worden ze ook kwetsbaarder bij rijksbezuinigingen. Dat lijkt nu even ver weg, maar beslissingen over het gemeentelijk belastinggebied neem je voor tientallen jaren, en niemand garandeert ons dat er over tien of twintig jaar niet weer een crisis uitbreekt. Zeker nu het vooral verliesgevende bedrijven zijn die de beurskoersen opdrijven, moet je met zoiets rekening houden. En bij bezuinigingen verdedigt in de Ministerraad iedereen uitgaven waar hij zelf voor verantwoordelijk is, maar zijn de gemeenten afhankelijk van de Minister van Binnenlandse Zaken. Die denkt misschien over allerlei gemeentelijke uitgaven wel heel anders denkt dan de betreffende gemeentebesturen, waardoor de gemeenten bij die afweging op achterstand staan.

Anders

Dat wil niet zeggen dat er aan de gemeentelijke belastingheffing niets te verbeteren valt. Wanneer gemeenten meer vrijheid krijgen, kunnen ze de weerstand die gemeentelijke belastingen oproepen aanzienlijk verminderen. Sommige mogelijkheden worden nu ook onvoldoende gebruikt. De ingroeimogelijkheid die de Gemeentewet biedt bij grote verhogingen van de te betalen belasting, is na de vorige taxatieronde niet of nauwelijks gebruikt.

Apeldoorn kent tot nu toe een reinigingsheffing waarbij de omvang van het huishouden bepalend is. ‘De vervuiler betaalt’, is de rechtvaardiging voor zo’n heffing. Zo werkt het echter niet, want men betaalt niet naar de mate waarin men vervuilt. Dat is ook verstandig, want voor een systeem van tariefsdifferentiatie is Apeldoorn te veel stad. Maar dan kan men net zo goed de inzameling van afval via de OZB betalen in plaats van via een afzonderlijke heffing per huishouden. Daarmee verschuif je lasten van goedkope woningen naar dure, en dat is precies wat men in Apeldoorn wil.

Het Rijk zal waarschijnlijk de gemeenten tegemoet komen door de mogelijkheden voor tariefsdifferentiatie te verruimen tot 40 %. De vraag kan gesteld worden of gemeenten niet vrij moeten worden gelaten bij de bepaling welk deel van de last gelegd moet worden op woningen, en wat op bedrijven. Zo’n wettelijk maximum gaat vaak als beleidsmatig minimum functioneren, en ontneemt de gemeenten eigen verantwoordelijkheid.

Veel irritatie zou ook worden voorkomen, wanneer alleen de eigenaar OZB afdraagt, en die verwerkt zit in de huur, net als de BTW op boterhamworst in de prijs verwerkt zit. Dan raak je ook het kwijtscheldingscircus kwijt; de huursubsidie zorgt dan dat mensen met een laag inkomen niet met onaanvaardbare woonlasten worden geconfronteerd.

Voorzover de OZB dan nog tot problemen leidt, moet men niet denken aan meer geld via het gemeentefonds, maar aan andere gemeentelijke belastingen. Nog niet zo lang geleden waren gemeenten eigenaar van energiebedrijven, en stelden zij de tarieven zodanig vast, dat een winst uitkering mogelijk was. Bij Economische Zaken sprak men daar schande van, want het was een ‘verkapte belasting’.

Intussen is de regulerende energieheffing ingevoerd, en heft het Rijk belasting over energieleveringen. Het probleem zat hem kennelijk in dat ‘verkapt’, niet in het heffen van belasting op gas en elektriciteit. Wanneer gemeenten de mogelijkheid zouden krijgen tot het heffen van opcenten op de energieheffing, zou dat een administratief eenvoudige mogelijkheid geven tot een betere spreiding van de gemeentelijke lasten, waarvan bovendien nog een maatschappelijk gewenste prikkel tot energiebesparing zou uitgaan. Dat is beter dan gemeenten verder afhankelijk te maken van rijkssubsidies.