Zoek op trefwoord :
Bij regionalisering kiesstelsel voorkeursstemmen minder kansrijk
Verschenen in 'Binnenlands Bestuur' - 31-03-2000

Staatsrechtelijke hervormingen, daar kun je bij Binnenlandse Zaken je hele leven aan werken. Of het nu gaat om het referendum, de verkozen burgemeester, wethouders van buiten de raad, of de vorming van regionale en grootstedelijke besturen, het zijn allemaal discussies die ten minste teruggaan tot het begin van de vorige eeuw. Zo treft Klaas de Vries als nieuwbakken minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de erfenis van zijn voorganger ook een nota over het kiesstelsel aan.

Waarom zou je dat eigenlijk willen wijzigen? Ooit keken de sociaal-democraten in Nederland jaloers naar het Engelse districtenstelsel, omdat dat veel duidelijker kiezersuitspraken over de kabinetsformatie opleverde. D66 nam dat idee over: in combinatie met een rechtstreeks gekozen minister-president zou een districtenstelsel het politieke bestel laten ontploffen, en een tweepartijenstelsel opleveren.

Intussen heeft het Engelse voorbeeld laten zien dat het districtenstelsel ook kan opleveren dat een minderheidspartij onbeperkte macht krijgt om de eigen ideeën door te zetten. In Nederland zouden de kleine partijen uit de Kamer verdwijnen, die vaak het zout in de pap zijn. D66 zelf zou ook verdwijnen, en niet langer kunnen fungeren als sociaal-liberaal alternatief voor PvdA en VVD. En we hebben ook geen districtenstelsel meer nodig om bij verkiezingen grotere verschuivingen in zetelaantallen te krijgen, want daar zorgt de kiezer tegenwoordig zelf voor.

Waarom dan toch dit geknutsel? “Het huidige kiesstelsel dateert uit 1917. De tijd van postkoetsen en paard en wagen”, schrijft D66-voorzitter Schouw in VNG-magazine van 3 maart. Hier blijkt weer het gebrekkige geschiedenisonderwijs dat dertigers genoten hebben. In 1917 was de tijd van de postkoets al lang voorbij. Er was een dicht net van spoor- en tramwegen, waarmee landelijke dagbladen verspreid konden worden.

Door de betere verbindingen was Nederland een eenheid geworden, met bloeiende landelijke partijen. Daarbij paste niet langer dat kamerleden één district vertegenwoordigden, maar veel meer dat de stemmen op een partij uit het hele land bij elkaar werden opgeteld. De evenredige vertegenwoordiging is de vrucht van de modernisering. Toch moeten volgens het regeerakkoord - zonder dit stelsel aan te tasten - het regionale element en de herkenbaarheid van personen versterkt worden. Het betekent dat we een beetje terug moeten naar de situatie van vóór 1917, ondanks het feit dat we nu niet alleen treinen en kranten hebben, maar ook radio, TV en Internet.

In de nota wordt een groot aantal varianten gepresenteerd. Vele doen nogal gekunsteld aan, zijn moeilijk aan de kiezer uit te leggen, of maken allerlei vormen van manipulatie mogelijk. Een heel eenvoudige variant wordt daarbij over het hoofd gezien. Ook nu al zijn er negentien kamerkieskringen. Daarvan wordt door de politieke partijen echter weinig gebruik gemaakt om het regionale karakter van de Kamerverkiezingen te versterken. Alle partijen zetten in het hele land dezelfde kandidaten op de verkiesbare plaatsen. Vroeger diende de PvdA in elke kieskring een andere lijst in, opgesteld door de regionale partijorganisatie, maar dat systeem, vrucht van de jaren zestig, is bij de laatste modernisering gesneuveld.

Om de doeleinden van het regeerakkoord te bereiken, zou men ermee kunnen volstaan voor te schrijven, dat iedereen slechts in één kieskring kandidaat mag zijn. Dan moet elke partij met negentien verschillende lijsttrekkers uitkomen. Het betekent ruwweg dat er in elke grote fractie negentien rechtstreeks gekozen kamerleden zullen zijn, en dat de kleinere fracties geheel uit rechtstreeks gekozen kamerleden zullen bestaan. Toch blijft de evenredige vertegenwoordiging volledig gehandhaafd: de huidige regels die maken dat de zetels eerst verdeeld worden over de partijen en daarna over de kieskringen kunnen gewoon in stand blijven.

Natuurlijk zijn hier ook bezwaren tegenin te brengen. Per partij kunnen de kiezers slechts in één kieskring hun stem uitbrengen op de landelijke partijleider. Dat kan afbreuk doen aan de herkenbaarheid. Kleine partijen zullen campagne moeten laten voeren door mensen die nauwelijks kans hebben in de Tweede Kamer te komen. Deze nadelen gelden echter a fortiori voor een echt districtenstelsel.

Maar er is nog een ander bewaar. Het wordt zo moeilijker om met voorkeursstemmen te worden gekozen, omdat men die voorkeursstemmen binnen één kamerkieskring moet zien te verwerven. In 1982 kwam het PvdA-kamerlid Roethof op een onverkiesbare plaats terecht, en wilden velen dat corrigeren met hun voorkeursstem. Onder die vele geroepenen waren echter slechts weinigen uitverkoren, omdat Roethof maar in een paar kieskringen op de lijst stond, en bovendien stemmen in verschillende kieskringen bij de toedeling van voorkeurszetels niet werden opgeteld. Dat laatste is inmiddels gecorrigeerd, maar het laat zien dat er een fundamentele spanning is tussen het werken met regionale lijsten en het mogelijk maken dat kandidaten met voorkeursstemmen gekozen worden.

Wie, zoals Schouw, zoekt naar een stelsel dat past bij geëmancipeerde burgers in een netwerksamenleving, zou optimale mogelijkheden moeten bieden dat gelijkgezinden uit het hele land zich via Internet organiseren om voorkeursstemmen voor een bepaalde kandidaat te werven, in plaats van te kiezen voor districten die zijn gebaseerd op de bereisbaarheid per paard en wagen.

Er is echter nog iets anders aan de hand. Dezelfde partijen die via het regeerakkoord willen bewerkstelligen dat de herkenbaarheid van personen een grotere rol gaat spelen in de politiek, hanteren in de praktijk van alle dag een ijzeren stemdiscipline, die weinig ruimte laat voor het naar buiten brengen van persoonlijke opvattingen. Kamerleden waar een partij vanaf wil, worden niet meer op een onverkiesbare plaats gezet, maar komen helemaal niet meer op de lijst. Wat zal je dan nog aan het kiesstelsel knutselen.