Zoek op trefwoord :
Demissionair vanaf de benoeming
Verschenen in 'De Leunstoel' - 25-09-2025

Veertien dagen geleden schreef ik erover dat we steeds meer geregeerd wprden door demissionaire kabinetten. Ik probeerde dat te verklaren uit de steeds verder gaande fragmentatie van de politiek, waardoor het moeilijker wordt om kabinetten te vormen en ze als ze al gevormd zijn in stand te houden, maar speculeerde ook over de gevolgen daarvan: dat demissionaire kabinetten steeds meer taken op zich moeten nemen, en daarvoor ook een volledige bezetting nodig hebben. Dat zou verklaren dat anders dan vroeger steeds vaker demissionaire kabinetten worden aangevuld met nieuwe bewindspersonen.

Maar mijn kijk op het verleden bleek te eenzijdig, en ik werd geconfronteerd met de komst van het kabinet Zijlstra in 1966, toen er na de val van het kabinet Cals maar liefst zes nieuwe ministers aantraden. Nu was dat wel een bijzonder geval

Het kabinet Zijlstra werd gevormd na de roemruchte nacht van Schmelzer. Toen werd een motie van de KVP aangenomen waarin zorgen werden uitgesproken over de soliditeit van het financiële beleid, maar die motie werd niet alleen door de PvdA als een motie van wantrouwen beschouwd – PvdA-fractievoorzitter Nederhorst waarschuwde het kabinet dat het geen knip voor de neus waard zou zijn als het bleef zitten als deze motie werd aangenomen – maar er traden ook twee KVP-ministers af, minister-president Cals en minister Bogaers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Iets dergelijks heeft zich sinds die tijd niet meer voorgedaan en de nacht van Schmelzer heeft dan ook diepe sporen achtergelaten in de Nederlandse politiek. Cals verdween gedesillusioneerd, maar Bogaers zouden we nog terug zien als voorzitter van de politieke partij Radicalen (ppR), een linkse afsplitsing van de KVP die later zou opgaan in GroenLinks en langs die weg nu bezig is met een fusie met de PvdA.

De nacht van Schmelzer zou de afkalving van de KVP inluiden, die in 1967 acht zetels verloor, in 1972 zeven en in 1973 acht, tot de partij in 1977 opging in het CDA, dat aanvankelijk electorale stabiliteit bood. Daarbij speelde woede onder katholieke kiezers over de nacht van Schmelzer een grote rol, ook al kon uit de uitspraken van Nederhorst worden afgeleid dat de PvdA eigenlijk ook wel van het kabinet af wilde. Sterker nog: zo werd de PvdA een intern conflict bespaard, en kon men zich gezamenlijk afkeren van de ‘onbetrouwbare’ KVP, waarmee men nóóit meer wilde samenwerken.

Maar wat waren nu de consequenties voor het aantal ministersposten? Het kabinet Cals telde veertien ministersposten (KVP zes, PvdA vijf, ARP drie), waarvan er zeven vrijkwamen. Dat gaf in het nieuw gevormde rompkabinet Zijlstra ruimte voor zes nieuwe ministers, omdat minister-president Zijlstra ook het ministerie van Financiën voor zijn rekening nam. De zes nieuwe ministers waren voornamelijk oudgedienden. De staatssecretarissen van de PvdA werden niet opgevolgd. 

Bij latere crisissen is men veel terughoudender geweest met de aanstelling van nieuw bewindspersonen, Toen in 1973 de twee ministers van DS’70 aftraden namen twee van de overige ministers hun taken erbij. Toen in 1982 de zes PvdA-ministers braken met het tweede kabinet Van Agt, werden de taken van vier van hen overgenomen door zittende CDA-ministers, maar werden de portefeuilles van de overige twee toebedeeld aan nieuwe ministers uit D’66.

Na de val van het tweede kabinet Lubbers gingen alle ministers in demissionaire staat door, zodat benoeming van nieuwe ministers niet aan de orde kwam. Toen tijdens het tweede kabinet Kok de reeds demissionaire ministers Van Thijn en Hirsch Ballin tot aftreden werden gedwongen, werden zij opgevolgd door hun staatssecretarissen wier zetel onbezet bleef.

Na de val van het eerste kabinet Balkenende traden twee ministers af, wier taken door andere ministers werden overgenomen. Ook na de val van het tweede kabinet Balkenende werden de twee open gevallen ministersposten overgenomen door zittende ministers, en hetzelfde gebeurde na de val van het vierde kabinet Balkenende toen alle vrijkomende posten werden overgenomen door de zittende ministers en staatssecretarissen.

Je kunt dus constateren dat men, met uitzondering van 1966, zeer terughoudend was met het aanstellen van nieuwe bewindspersonen in een demissionaire periode. Onder Lubbers, Kok en Balkenende is dat zelfs niet voorgekomen.   

Dat is nu heel anders. Tijdens Rutte 3 is men er mee begonnen demissionaire ministers die ontslag namen te vervangen door nieuwe ministers van buiten het kabinet, wat vijf nieuwe ministers opleverde en twee nieuwe staatssecretarissen. In de demissionaire periode van het kabinet Rutte 4 werden drie nieuwe ministers en twee nieuwe staatsecretarissen benoemd.

Onder Schoof is deze lijn voortgezet. Tweemaal viel het kabinet, in beide gevallen werd een scheepslading nieuwe ministers en staatssecretarissen ingevlogen, als die beeldspraak mij vergund is. Sinds de eerste val van het kabinet op 3 juli 2025 zijn in totaal zes nieuwe ministers en acht nieuwe staatssecretarissen aangesteld, waarvan er twee - die uit NSC - nauwelijks twee maanden in functie zijn geweest. Maar Daniëlle Jansen mag zich nu wel de rest van haar leven oud-minister noemen. De resterende twaalf bewindspersonen namen de taken over van in totaal vijftien afgetreden bewindspersonen uit PVV en NSC, waarvan de meeste dus vervangen werden, ook de zes staatsecretarissen.

Er valt enig begrip voor op te brengen dat er nieuwe demissionaire bewindspersonen worden aangesteld wanneer men een lange demissionaire periode voorziet waarin het land gewoon geregeerd moet worden. Maar dat dat op deze schaal gebeurt wekt toch enige verwondering, vooral met de VVD als dominerende partij, die toch altijd zegt voor een kleinere overheid te zijn. Maar wellicht wint hier de wens zo veel mogelijk partijleden aan een betrekking te helpen, Zo eenvoudig kan de politiek soms zijn.