

Verschenen in 'De Leunstoel' - 16-01-2025
Er zijn verschillende soorten beleid: vooruitgangsbeleid, herstelbeleid, en preventiebeleid. Vooruitgangsbeleid is het eerste waar we aan denken als het om beleid gaat: beleid waardoor mensen het beter krijgen, met meer geld te besteden of betere collectieve voorzieningen. Dat was bij voorbeeld de politieke agenda in de jaren zestig. In Nederland ging het de PvdA ‘om de kwaliteit van het bestaan’, in Amerika streefde president Johnson naar de ‘Great Society’. Daaraan vooraf ging een periode waarin het herstel van de schade uit de crisis- en bezettingstijd centraal stond, de ‘wederopbouw’.
Maar naast vooruitgangs- en herstelbeleid is er nog een vorm van beleid: preventiebeleid. Daarbij gaat het niet om het veranderen van de situatie maar om het behoud ervan tegen externe bedreigingen. Defensiebeleid is een belangrijke vorm van preventiebeleid, waarbij we investeren in een leger om andere landen met imperialistische bedoelingen af te schrikken. De afgelopen tachtig jaar is dat aardig gelukt, vooral dankzij de samenwerking in de NAVO. Ook het coronabeleid was preventiebeleid. Veel preventiebeleid richt zich ook op het water dat ons omgeeft, zoals de bouw van de Afsluitdijk, het Deltaplan en het programma ‘Ruimte voor de Rivieren’. Dat werkte, al was men vaak te laat, en is er voor de kleine rivieren in Zuid-Limburg nog steeds geen goed preventieprogramma.
De laatste decennia wordt er vooral preventiebeleid gevoerd rond de samenstelling van de atmosfeer, met wisselend succes. De zure regen is gestopt door de reductie van de uitstoot van zwavel- en stikstofverbindingen. De ozonlaag herstelt zich doordat we andere drijfgassen zijn gaan gebruiken in klimaatapparatuur, waardoor er geen ozon meer door die gassen gebonden wordt. Maar met de preventie van de opwarming van de Aarde door kooldioxide en andere broeikasgassen gaat het niet goed: die opwarming gaat nog steeds door.
Waarom lukte het nu wel om de afbraak van de ozonlaag te stoppen, maar niet de opwarming van de Aarde? In beide gevallen ligt de oorzaak in gassen die door ons mensen worden uitgestoten, maar in het ene geval is dat lastiger te stoppen dan in het andere. In beide gevallen gaat het om een fenomeen op wereldschaal, en zijn er dan ook internationale afspraken gemaakt over de reductie van de uitstoot. Maar bij de ozonlaag blijkt het gemakkelijker om zich daar ook aan te houden. Dat komt omdat het vervangen van het ene drijfgas door het andere weinig economische consequenties heeft, maar ook omdat er rond broeikasgassen zoals kooldioxide veel meer controverses zijn.
Het ozon beleid is vooral aangekaart door Thatcher en Reagan, en als voorstanders van het neoliberalisme mogen die best controversieel zijn geweest, ik heb nog nooit een tweet gezien waarin de aantasting van de ozonlaag werd ontkend. Bij het klimaat is dat anders. Dat het uitstoten van gassen als kooldioxide tot opwarming van de Aarde zou leiden is al in de negentiende eeuw voorspeld, op grond van de interactie tussen die moleculen en de warmtestraling. Die voorspelling is ook uitgekomen: de gemiddelde temperatuur op Aarde en de hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer nemen allebei toe, een biljoen ton CO2 in de atmosfeer levert een temperatuurverhoging van 0,45 graad Celsius op. Ook kritische wetenschapsjournalisten als Simon Rozendaal en Arnoud Jaspers bestrijden niet dat de emissie van kooldioxide (en andere broeikasgassen) tot opwarming van de Aarde leidt.
Toch wordt dat vaak aangevochten, met allerlei smoezen. Vorige week sneeuwde het nog, dus hoezo opwarming van de Aarde. Vroeger was het nog veel heter (maar dat gaat dan over veel langere periodes). Dat de opwarming van de Aarde samengaat met toename van de hoeveelheid kooldioxide wil niet zeggen dat er ook een oorzakelijk verband is (op zichzelf juist, maar dat oorzakelijk verband zit in de interactie tussen de moleculen en de warmtestraling), en de atmosfeer bestaat slechts voor 0,04% uit koolstofdioxide (ook waar, maar zonder stikstof en zuurstof zou dat percentage veel hoger zijn zonder dat het wat aan de warmtehuishouding van de Aarde zou veranderen.
Er zijn meerdere verklaringen voor de behoefte het broeikaseffect ter discussie te stellen. Het is zoals Al Gore het noemde een ‘unconvenient truth’. We kunnen de temperatuur van de Aarde niet onbeperkt laten oplopen, alleen al vanwege de stijging van de zeespiegel waar dat toe zal leiden. En daarom zullen er dingen aan ons consumptiepatroon moeten veranderen, zoals minder vliegen en minder stoken.
Niet iedereen ziet dat echter als een unconvenient truth. Er zijn ook mensen, vooral in linkse partijen, die zich juist ergeren aan onze welvaart, en voor wie daarom de opwarming van de Aarde een welkom motief is om de consumptie te beperken. Dan moet het dus niet mogelijk zijn de uitstoot van broeikasgassen met allerlei technische middelen tegen te gaan. Daarom zijn juist de meest fanatieke klimaatactivisten tegen kernenergie, en moeten ze ook weinig van hebben van binding van kooldioxide met olivijn en het opslaan van kooldioxide. Consuminderen moeten we.
Ik denk echter dat daarmee de klimaatbeweging juist zijn geloofwaardigheid ondermijnt. Wie geen kernenergie wil, geeft daarmee aan dat bestrijding van de opwarming van de aarde voor hem niet de hoogste prioriteit heeft. De vermindering van de consumptie is dan kennelijk een zelfstandig ideaal, los van de opwarming van de Aarde. Wanneer we dat laatste kunnen beheersen met kernenergie is de klimaatcrisis voor niets geweest, zo lijkt men te denken. Het effect is echter dat mensen gaan geloven dat de klimaatcrisis niet reëel is maar een smoes van linkse activisten om hun agenda van minder consumptie door te zetten. Daar zijn de meeste mensen echter niet van gediend. En zo is juist het meest fanatieke deel van de klimaatbeweging schuldig aan de scepsis over de opwarming van de Aarde die je juist bij rechtse mensen aantreft.