Zoek op trefwoord :
De opstand tegen de dicastocratie
Verschenen in 'De Leunstoel' - 22-03-2023

Leden van Provinciale Staten hebben twee taken: controle op het provinciaal bestuur, en het kiezen van de leden van de Eerste Kamer. Die tweede taak kost minder tijd, maar is duidelijk wel de meest gewichtige. Daarom gaat in de publiciteit rond de Statenverkiezingen de aandacht vooral uit naar de consequenties voor de landelijke politiek. Dat is altijd zo geweest, en er zijn altijd staatrechtelijke puristen geweest die zich daaraan stoorden.

Vroeger golden Statenverkiezingen vooral als opiniepeiling, maar wel met gevolgen. In 1958, in 1966 en in 1982 leidde het slechte resultaat van de Partij van de Arbeid tot de val van het coalitiekabinet dat toen regeerde. Nu zijn de gevolgen nog veel rechtstreekser, omdat door de grotere volatiliteit van de kiezers de Statenverkiezingen ertoe kunnen leiden dat een kabinet zijn meerderheid in de Eerste Kamer verliest, en daarmee aangewezen kan raken op de steun van partijen die niet in het kabinet vertegenwoordigd zijn.

Dat was de strategie van PvdA en GroenLinks bij de verkiezingen van vorige week, en zij beloofden dat wanneer hun combinatie de grootste fractie in de Senaat zou gaan leveren, het beleid wezenlijk veranderd zou worden, ook al was de coalitie nu ook al van die twee partijen afhankelijk. Daarom frameden zij de verkiezingen als een race tussen links en rechts, tussen de VVD en de combinatie PvdA/GL. PvdA/GL en VVD dachten beiden dat zij met dat frame gebaat waren, en de publieke omroep was graag bereid daar met een speciaal debat aan mee te werken.

Die strategie heeft die partijen echter weinig opgeleverd. Dat komt omdat de verkiezingen gedomineerd werden door een veel wezenlijker tegenstelling, die tussen wat Josse de Voogd en René Cuperus in hun Atlas van Afgehaakt Nederland noemen de gevestigde partijen en de buitenstaanderpartijen.

De gevestigde partijen zijn VVD. D66, CDA, PvdA, GroenLinks, en ChristenUnie. Dit zijn partijen met een rijke geschiedenis, met veel vertegenwoordigers in het politiek bestuur, en een gouvernementele instelling tegenover Europa. Het zijn de enige partijen die de afgelopen tien jaar bij een kabinetsformatie betrokken zijn geweest.

Zij krijgen de stemmen van weldenkend Nederland: rechters, columnisten van de Volkskrant, leden van het Koninklijk Huis, noemt u maar op. De kiezers van deze partijen onderscheiden zich door een positieve visie op de ontwikkelingen in ons land, zij vinden in meerderheid dat het in Nederland de goede kant opgaat. Dat geldt ook voor partijen waar men zwaar tilt aan klimaatverandering en stikstofdepositie, zoals GroenLinks en D66.

De overige partijen worden gezien als buitenstaanderpartijen. Veel daarvan zijn van betrekkelijk recente datum. De leden daarvan zijn veel pessimistischer over de ontwikkeling van ons land, hoewel ze vaak juist minder bezorgd zijn om klimaatverandering en stikstofdepositie. Met hun persoonlijk gaat het ook minder goed, zowel in economisch opzicht als qua gezondheid.

Aanhangers van de buitenstaanderpartijen ergeren zich vaak aan Europese regels en internationale verdragen, of het nu gaat om de Natura-2000 gebieden, de wolf, visserijregels of de toelating van asielzoekers. Ze krijgen van de aanhangers van de gevestigde partijen dan vaak enigszins triomfantelijk te horen dat daar toch niets aan te veranderen valt, want Europa.

De gevestigde partijen hadden twintig jaar geleden een ruime meerderheid in de Eerste Kamer, met 67 van de 75 zetels, na de verkiezingen van vorige week is het de vraag of ze nog een meerderheid behalen in de Eerste Kamer. Het aanvankelijke triomfalisme van PvdA en GroenLinks leek me dan ook meer iets voor de bühne, al kun je natuurlijk ook hopen dat dat ene zeteltje dat de PvdA wellicht wint een trendbreuk is.

Intussen hebben de buitenstaanderpartijen minstens acht zetels gewonnen, die je kunt toerekenen aan de BoerBurgerBeweging, die daarnaast acht zetels heeft gewonnen van de andere buitenstaanderpartijen. Het wordt spannend wat dat voor gevolgen gaat hebben, misschien is wanneer u dit leest daar al iets over duidelijk.

Een nipte overwinning van de gevestigde partijen zou de coalitie in staat stellen door te regeren, en daar is ook niets ondemocratisch aan. De PvdA is in 1977 en 1982 buiten spel komen te staan met meer dan anderhalf maal het percentage stemmen dat BBB nu behaald heeft, en dat voor de Tweede Kamer. Maar het is natuurlijk de vraag of het politiek ook verstandig is een beleid te willen doorzetten waar zo weinig draagvlak voor is.

Het grote probleem waar het kabinet mee worstelt is de stikstofdepositie, maar ik vrees voor het kabinet dat de overgrote meerderheid van de bevolking – ook onder de aanhang van de gevestigde partijen – dit als een minor problem ziet in vergelijking met de afwikkeling van de toeslagenaffaire en van de aardgasschade, van de woningnood, van de immigratie, van de zorgcrisis, van het onderwijsfalen, van de armoede, en van nog zo’n tien problemen. Opmerkelijk is ook dat het stikstofbeleid vooral afgewezen wordt in gebieden met veel natuur. Wie alleen buitenkomt om zich te verplaatsen van zijn huis naar de kroeg is bezorgder over de natuur dan wie dagelijks door de natuur fietst.

Om voor een andere koers te kiezen zullen VVD, CDA en ChristenUnie moeten breken met D66, want voor die partij is halvering van de veestapel een zelfstandige doelstelling. Er moet dan een nieuw kabinet komen, en dat duurt dan wel weer even. Maar stel dat er inderdaad een ander beleid komt, met of zonder nieuwe regering, dan zal dat kabinet bij elke maatregel waarmee de boeren tegemoet wordt gekomen stuiten op een njet van de rechters. Daar zit het echte probleem. Het beleid waartegen de kiezers protesteren, is niet bedacht door de politieke partijen, maar was onontkoombaar door rechterlijke uitspraken. Nederland stevent dus af op een conflict tussen democratie en dicastocratie. Als regering kun je zo geen kant meer op. Dat is een onheilspellend vooruitzicht.