Zoek op trefwoord :
Bestuursakkoord nieuwe stijl is centralisme nieuwe stijl
Verschenen in 'Binnenlands Bestuur' - 11-08-2000

VNG en IPO hebben in het kader van het bestuursakkoord nieuwe stijl ermee ingestemd dat een belangrijk deel van het accres van gemeente- en provinciefonds wordt ingezet ‘volgens gezamenlijke maatschappelijk prioriteiten’. Daaruit blijkt opnieuw hoe de lijn van decentralisatie die onder Lubbers geleidelijk aan was ingezet, onder Kok wordt omgebogen tot een nieuwe vorm van centralisatie.

De sanering van de specifieke uitkeringen is gestokt, en verkeert nu in zijn tegendeel. Volgend jaar gaat er 850 miljoen van het gemeentefonds naar het Fonds Werk en Inkomen, zodat de bijstandsuitkeringen volledig uit een specifieke uitkering worden betaald. Het past in een beweging waarbij de sociale diensten hun taken zien verdwijnen naar CWI’s op de schaal van de politieregio’s, naar landelijke fraudeteams, en naar commerciële reïntegratiebedrijven.

Middels de convenanten voor het grote-stedenbeleid moeten de betreffende steden in feite hun collegeprogramma aan bovenburgemeester Van Boxtel ter goedkeuring voorleggen, op straffe van het intrekken van specifieke uitkeringen. De Zalmsnip was een voorbeeld van lachwekkend centralisme. Het kabinet praat zalvend over ‘medeoverheden’, maar behandelt de gemeenten als agentschappen van het Rijk.

Het heeft alles te maken met het afgenomen prestige van de lokale politiek. Die fungeert ook in afnemende mate als rekruteringsterrein voor de landelijke. Zelfs als men een staatscommissie instelt om te adviseren over dualisme in de lokale politiek, komt niemand op het idee daar ook een lokaal politicus in te zetten. Dat zijn toch maar procedureneukers en vergadertijgers.

De vraag is intussen hoe Rijk, provincies en gemeenten hun gezamenlijke prioriteiten gaan bepalen, en of er veel beleidsterreinen níet tot gezamenlijke prioriteit zullen worden uitgeroepen. Tot slotte is er geen gemeentelijk beleidsterrein waarbij niet een rijksambtenaar zich zit op te winden dat de gemeenten het verwaarlozen, ook al doet het Rijk er zelf weinig aan. In de NRC van 15 juli klaagde staatssecretaris Faber nog dat de grote steden hun parken verwaarlozen.

Misschien kan men aan de hand van de comptabiliteitsvoorschriften tien prioriteiten vaststellen: bestuurlijke vernieuwing, veiligheid, mobiliteit, werk, onderwijs, cultuur en recreatie, maatschappelijke zorg, volksgezondheid, stedelijke vernieuwing, en lastenverlichting. Laat het Rijk maar eens aangeven wat hiervan geen prioriteit mag hebben.

We mogen hopen dat het Rijk zich daarbij niet zal baseren op het regeerakkoord. Dan zou rampenbestrijding nooit een gezamenlijke prioriteit kunnen worden. Toen Peper merkte dat de in het vooruitzicht gestelde rijksbijdrage voor de versterking van de brandweer niet in het regeerakkoord zat, heeft hij die Zwarte Piet prompt doorgespeeld naar zijn van niets wetende staatssecretaris.

Het Rijk mag alleen maar blij zijn dat de gemeenten afgelopen vijftien jaar daar wel meer geld in gestoken hebben, ook al was het geen gezamenlijke prioriteit. Hetzelfde geldt voor onderwijshuisvesting, dat nooit een prioriteit van het Rijk is geweest, en waar gemeenten dat naar vermogen hebben opgevangen.

De provincies hebben duidelijk maar één prioriteit. Dat is dat er geen nieuwe provincies bijkomen, en daar zal best overeenstemming over te bereiken zijn. Maar de interessante vraag is wie de prioriteiten van de gemeenten bepaalt.

Tot nu toe deden gemeenten dat zelf. Gemeentelijke autonomie werd altijd verdedigd met het argument dat elke gemeente andere behoeften heeft, en dat ook de opvattingen over prioriteiten van gemeente tot gemeente kunnen verschillen. Ik zie niet hoe de gemeenten daarbij ondergeschikt gemaakt kunnen worden aan een gezamenlijk VNG-standpunt, maar ook niet hoe zo’n standpunt individuele gemeenten kan binden.

Het zou betekenen dat de Minister van BZK individuele begrotingen zou moeten gaan toetsen aan de vraag of de gezamenlijke prioriteiten wel voldoende tot hun recht komen, en anders de begroting voor vernietiging bij de Kroon zou moeten voordragen. Daarmee zijn we wel heel ver af van de afschaffing van het preventief toezicht van een aantal jaren geleden.

Niet elke gemeente zal ook de zegeningen van de accressen zonder meer voelen. In sommige gemeenten zullen ze wegvallen tegen de negatieve effecten van allerlei herverdeeloperaties. Moeten die gemeenten dan ter wille van de gezamenlijke prioriteiten op andere beleidsterreinen gaan bezuinigen, of de belasting verhogen? En gaat laatste niet in tegen een andere gezamenlijke prioriteit, getuige de Zalmsnip?

Een prachtige casus kan worden het voortbestaan van de Haagse toneelgroep ‘De Appel’. Het bestaan daarvan is de Raad voor Cultuur al jaren een doorn in het oog. Kunst, dat hoort niet in Den Haag, want daar komen er niet genoeg jongeren en allochtonen op af. Het Appelpubliek hoort in een bejaardentehuis achter de geraniums, en moet zeker geen musea en theaters onveilig maken. Van der Ploeg heeft ‘De Appel’ al gewaarschuwd geen nieuwe verplichtingen meer aan te gaan. Als ‘De Appel’ zonder rijkssubsidie doorgaat, is dat voor hem net zoiets als wanneer de VARA uit het publieke bestel stapt.

Intussen heeft de Haagse wethouder van Financiën en Kunstzaken aangekondigd bereid te zijn de gemeentelijke subsidie te verhogen, om ‘De Appel’ in staat te stellen door te gaan. Ze baseert zich daarbij niet alleen op artistieke argumenten. Een inspirerend cultureel klimaat is van levensbelang voor de vestiging van kennisintensieve bedrijven. Daarmee past het voortbestaan van ‘De Appel’ ook heel goed in het grote-stedenbeleid. Het zou een eis van Van Boxtel moeten zijn. Je kunt het echter moeilijk een gezamenlijke prioriteit noemen.

Als Den Haag niet een deel van het accres mag gebruiken om zijn subsidie aan ‘De Appel’ te verhogen, zullen alle gemeentebestuurders in Nederland zich af moeten vragen waar ze eigenlijk nog mee bezig zijn. Maar als dat wel mag: wat stelt dat bestuursakkoord dan voor?