Zoek op trefwoord :
Meer kamerleden zal niet helpen
Verschenen in 'De Leunstoel' - 17-06-2021

Er bereiken ons verontrustende berichten uit Den Haag dat steeds meer politici een burn-out krijgen. Dat geldt zowel voor bewindspersonen als voor Kamerleden. Vorig jaar bleek minister Bruins niet tegen de spanning van het coronabeleid opgewassen. Dat was goed voorstelbaar. Maar nu blijkt ook demissionair minister Bas van ’t Wout een burn-out te hebben. Dat is opmerkelijk, want je zou zeggen dat een demissionair minister helemaal niet zo veel te doen heeft. Kennelijk is dat niet zo, wat bevestigt dat de demissionaire status van het kabinet niet meer dan een formaliteit is.

Er moest dan ook een vervanger voor Van ’t Wout komen, waarbij zijn portefeuille werd gesplitst, en Dilan Yesilgöz als nieuwe  staatssecretaris haar intrede deed. Ik heb geen eerder geval kunnen vinden van iemand die toetreedt tot een demissionair kabinet, tot nu toe werden dergelijke vacatures opgelost met interne verschuivingen en werden zittende staatssecretarissen gepromoveerd tot minister. Wel kwam het voor dat er nieuwe bewindslieden aantraden wanneer een coalitiepartner uit het kabinet was getreden, maar dan was het geen demissionair kabinet meer maar een rompkabinet.

De behoefte het aantal bewindslieden ook in een demissionaire periode op peil te houden wanneer iemand uitvalt, is een aanwijzing dat men in 2012 te ver is gegaan met de reductie van het aantal ministersposten, wat overigens bij de formatie van 2017 al gedeeltelijk gecorrigeerd is. Meer ministers betekent dan spreiding van het werk over meer personen, en dus minder werk voor ieder afzonderlijk. Hoe kleiner je portefeuille, hoe minder vaak je naar de Kamer wordt geroepen.

Maar er schijnen ook steeds meer Kamerleden een burn-out te krijgen. Het meest prominente geval is Pieter Omtzigt, maar hij is niet de enige. Je ziet dan ook berekeningen dat in relatie tot de bevolkingsomvang het Nederlandse parlement wel erg klein is, met als conclusie dat daarmee de werkdruk in het Nederlandse parlement ook heel hoog is, en dat we dat kunnen verminderen met een grotere Tweede Kamer.

Ik geloof daar helemaal niets van. Tweede-Kamerleden concurreren om de aandacht van het publiek, en dat leidt tot reeksen spoeddebatten, schriftelijke vragen, moties, amendementen en initiatiefwetsontwerpen. Kamerleden zijn ook gedwongen met elkaar te concurreren, want wie onvoldoende publiciteit genereert krijgt de volgende keer geen verkiesbare plaats.

Meer Kamerleden betekent meer concurrentie, en het aantal burn-outs zal daardoor toenemen. Dat geldt niet alleen voor de Kamerleden zelf maar ook voor de bewindslieden die dan ook vaker naar de kamer zullen worden geroepen, en nog langer zullen moeten opblijven om hun loodgieterstassen met stukken door te nemen.

Zolang wij een strikt systeem van evenredige vertegenwoordiging hebben, betekent meer Kamerleden ook dat de kiesdrempel lager wordt, zodat er meer partijen in de Kamer komen. Ook dat vergroot het gedrang. Misschien moet je juist wel voor minder Kamerleden kiezen, zodat ook het aantal partijen afneemt, en dus ook het gedrang. Dat laatste kan trouwens ook bereikt worden met een kiesdrempel.

Een andere oplossing die je vaak hoort is het verbeteren van de ondersteuning van de Tweede Kamer, bij voorbeeld door een groter onderzoeksbureau, of meer ondersteuning van individuele Kamerleden. Maar ook daarover heb ik grote twijfels. De Kamer als geheel kan al beschikken over de adviezen van de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Nationale Ombudsman, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, en de Planbureaus. Dan zijn er nog allerlei lobbyisten,  en denkt men in sommige partijen ook zelf na, vroeger meer dan tegenwoordig. Dat is allemaal moeilijk te behappen, en vaak doorkruisen die adviezen de met moeite bereikte politiek consensus. Dat gaat het dus ook niet worden.

Dan maar meer individuele ondersteuning? Die mensen gaan dan proberen het eigen Kamerlid meer in de kijker te spelen door te helpen bij het formuleren van moties en amendementen, of werken aan initiatief-wetsontwerpen. Dat laatste lijkt heel mooi, maar het wil nog wel eens gebeuren dat na het aannemen van een initiatief-wetsvoorstel in de Tweede Kamer de indiener de Kamer verlaat waarna er niemand zin heeft het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen. Wetgeving blijkt soms de allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie. Meer individuele ondersteuning kan dus ook juist tot meer gedrang en daarmee tot een zwaardere belasting leiden.

Wat dan wel? Kamerleden zouden minder onzekerheid moeten hebben over hun toekomst. Natuurlijk moeten echt disfunctionerende Kamerleden niet opnieuw kandidaat worden gesteld, en is de onzekerheid over het aantal zetels dat een partij krijgt onontkoombaar. Maar wanneer dat de beperkingen zijn kan de onzekerheid over de herkandidering van Kamerleden wel worden verkleind.

Leden van kandidaatstellingscommissies moeten zich meer bewust zijn van het belang van continuïteit in de Kamer, en minder geneigd alles omver te gooien. In die commissies zelf zou er daarom ook meer continuïteit moeten zijn. Dat betekent niet alleen dat het gedrang minder groot wordt, maar ook dat Kamerleden minder afhankelijk worden van de partij en gemakkelijker een minderheidspositie kunnen innemen. De PvdA heeft een systeem gekend van regionale kandidaatstelling dat Kamerleden in de praktijk ook meer zekerheid bood.

Versterking van de positie van het Kamerlid tegenover de partijtop zal meer helpen tegen burn-outs dan een dichter bevolkt Binnenhof.