Zoek op trefwoord :
Moet de PvdA weer gaan regeren?
Verschenen: 31-05-2021

De kabinetsformatie nadert het moment waarop er niet alleen over de inhoud maar ook over de samenstelling van het nieuwe kabinet moet gaan worden gepraat. Zonder onderhandelingspartners kun je immers geen onderhandelingen voeren. Zowel voor de PvdA als voor GroenLinks wordt het daarbij de vraag of men daaraan mee zal doen. Het is verstandig dat ze daarbij samen optrekken, om binnen een nieuw kabinet voldoende invloed uit te oefenen.

Voor beide partijen kun je je afvragen of het niet in strijd is met de verkiezingsuitslag wanneer ze na de recente zetelverliezen in een kabinet gaan zitten. Ik vind dat niet, omdat dat helemaal geen regel is in de Nederlandse politiek. Het (beperkte) verlies in 1948 was voor de PvdA geen beletsel om in het kabinet te gaan zitten, sterker nog: hoewel niet de grootste partij leverde de PvdA toen wel de minister-president. Ook in de jaren 1965, 1981, 1989, 1994 en 2006 trad de PvdA toe tot een kabinet na verlies bij de voorafgaande verkiezingen. Daar staat tegenover dat in 1971, 1977, 1982, 1986 en 2002 de PvdA zetels won, maar dat toen juist niet leidde tot een plaats in het kabinet.

Er is dus geen duidelijk verband tussen winnen en verliezen bij de verkiezingen en deelname aan het kabinet. Dat kan ook haast niet anders, want anders zou je verwachten dat er in kabinetten alleen winnaars zitten, zonder dat politieke verwantschap tussen partijen een rol speelt. Het zou er voor PvdA en GroenLinks ook om moeten gaan dat de grootste fatsoenlijke winnaar van deze verkiezingen, D66, hun in de nieuwe regering wil. Dat is ook een vorm van democratische legitimatie. Uiteindelijk gaat het erom of je als partij bij kunt dragen aan een coalitie waarin je jezelf voldoende herkent.

Daarbij gaat het er niet alleen om wat je in onderhandelingen kunt bereiken, maar ook waar je beoogde coalitiepartners aan het begin van de onderhandelingen staan. Je ziet in de Nederlandse politiek golfbewegingen in de dominante opvatting die niet direct gerelateerd zijn aan de samenstelling van de Tweede Kamer.

Direct na de oorlog was er brede overeenstemming over de opbouw van de verzorgingsstaat, die ook doorging in de jaren zestig, toen de PvdA in de oppositie zat. Er ontstond toen ook consensus over aanpassing van de zedelijkheidswetgeving, waardoor achteraf kan worden geconstateerd dat het kabinet De Jong (1967-1971) het meest linkse kabinet is geweest dat Nederland ooit gekend heeft, ook al maakte de PvdA daar geen deel vanuit. Voor de PvdA was het natuurlijk allemaal niet links genoeg.

Door de verslechterende economische situatie ontstond er in de jaren zeventig – nog tijdens het kabinet Den Uyl – een kentering, waarbij veel kritischer naar de verzorgingsstaat werd gekeken. De een noemde dat sanering, de ander afbraak. Eerst waren het CDA en VVD die hier voor kozen, later gevolgd door de PvdA, met als dieptepunt het tweede kabinet Rutte. Ondanks de deelname van de PvdA zie ik dat als het meest rechtse kabinet van na de oorlog. Uit de verkiezingsuitslag van 2017 blijkt dat ik niet de enige ben die er zo over denkt.

Maar intussen lijkt het erop dat de pendule weer de andere kant op gaat. Er is nu brede consensus dat er te weinig huizen worden gebouwd, dat de inkomensverschillen te groot zijn geworden, en dat er een sterkere staat nodig is. Bij de kabinetsformatie zal moeten blijken of deze inschatting juist is. Is dat niet zo, dan hebben PvdA en GroenLinks niets in een nieuw kabinet te zoeken. Maar is dat wel zo, dan ontstaat een interessant dilemma. De twee linkse partijen kunnen dan proberen het kabinet nog wat verder naar links te duwen, maar ook al zal een nieuw kabinet zeker niet zo rechts zijn als Rutte II, het program zal altijd afwijken van de verkiezingsprogramma’s van PvdA en GroenLinks.

Een alternatief is om dan toch voor de oppositie te kiezen. Dat hoeft niet tot een rechtser beleid te leiden, want de maatschappelijke druk waaronder een kabinet staat is even belangrijk als de politieke samenstelling, zie het kabinet De Jong. Maar voor de PvdA betekent dat wel een bijzonder risico.

Het nieuwe kabinet zal in twee opzichten een herstelkabinet moeten zijn. Aan de ene kant is er de economische schade van de coronamaatregelen, Maar nu met stevig vaccineren de economie weer geleidelijk opengaat, is het de vraag hoe nodig dat is. Sterker ik denk dat ook zonder specifiek beleid de economie zich verder gaat herstellen dan het meer ascetische deel van links wenselijk acht.

Maar het kabinet zal ook veel schade die is aangericht door Rutte II moeten herstellen. Ik denk alleen al de intrekking van de verhuurdersheffing. Daar kan de PvdA in het kabinet aan meewerken, en daarmee ook in daden laten zien dat de inzichten gewijzigd zijn. Maar in de oppositie wordt dat lastiger. De PvdA moet dan zijn vertrouwde positie kiezen dat het allemaal onvoldoende is. Maar daarbij zal de PvdA voortdurende herinnerd worden aan de eigen verantwoordelijkheid onder Rutte II.

Het moment van de laatste verkiezingscampagne dat me het meest is bijgebleven, deed zich voor nadat Lilianne Ploumen Wobke Hoekstra had aangevallen op ‘asociale’ voorstellen in het CDA programma, en Hoekstra dat terugkaatste met te wijzen op wat er onder Rutte II allemaal was gebeurd. Ploumen wist daar niet veel op te antwoorden, en stond er de rest van de uitzending een beetje beteuterd bij.

Om de loden last van Rutte II kwijt te raken kan de PvdA  beter constructief meewerken aan een herstelkabinet dan zich te overschreeuwen als een ongeloofwaardige oppositiepartij. Maar om mee te werken aan een kabinet moet er natuurlijk wel uitzicht zijn op dat herstel.

Het verleden heeft ook geleerd dat oppositievoeren helemaal geen garantie is voor verkiezingswinst, denk aan de verloren verkiezingen van 1963, 1981, 1989 en 2006. De PvdA behaalde tot nu toe de beste resultaten wanneer de partij regeerde en daarbij de premier leverde: Drees in 1952 en 1956, Den Uyl in 1977, en Kok in 1994.

GroenLinks heeft het trauma van Rutte II niet, maar wil graag in het kabinet om een andere fout te herstellen: onvoldoende flexibiliteit bij de laatste kabinetsformatie, zo ongeveer het tegendeel van de PvdA onder Rutte II. Dat heeft veel kiezers teleurgesteld die nu hun hoop gevestigd hebben op D66. Vanuit verschillende trauma’s is er daarmee voor beide linkse partijen reden aan te schuiven bij de formatie.

Er is nog een ander probleem: de leugens van Rutte. Door de onhandigheid van die arme Kajsa Ollongren voelde hij zich - volkomen onnodig - genoodzaakt te ontkennen dat er met de verkenners over een functie elders voor Pieter Omtzigt was gesproken, en daarbij ook de verkenners tot partners in crime te maken. Zoals vaker haalde daarbij de ene leugen de andere uit, waardoor Rutte zich ook weer gedwongen voldoende te ontkennen dat hij zich herinnerde wat er bij de verkenners besproken was.

Het is heel terecht dat deze toestand de formatie heeft opgehouden. Het blies ook nieuw leven in aan vermoedens dat Rutte al eerder met zijn ontkenning van actieve herinneringen niet de waarheid sprak. Al is Rutte nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.

Voor de VVD had dat aanleiding moeten zijn met Rutte te breken, zoals binnen de PvdA Lodewijk Asscher zich uiteindelijk realiseerde dat zijn rol in de toeslagenaffaire hem ongeloofwaardig had gemaakt. Binnen de VVD hebben allerlei respectabele mensen het echter voor Rutte opgenomen, zodat de rest van politiek Nederland nu opgescheept zit met een liegende premierskandidaat.

Daarentegen is het oorspronkelijke front tegen Rutte gebroken, onder meer omdat uit de openbaar gemaakte kabinetsnotulen over de toeslagenaffaire bleek dat de andere partijen staatsrechtelijk ook niet zo zuiver op de graat waren. Ook bij de PvdA en GroenLinks zijn er incidenten geweest met Kamerleden die men teveel hun eigen gang vond gaan.

Het gevolg is dat zolang de VVD blijft vasthouden aan Rutte als kandidaat-premier, de andere partijen geen alternatief hebben. Het zou een argument kunnen zijn voor PvdA en GroenLinks om dan toch maar in de oppositie te gaan zitten, maar de argumenten daartegen blijven even geldig. Daarmee is Rutte de spreekwoordelijk meloen geworden die de twee linkse partijen zullen moeten doorslikken wanneer er een acceptabel regeringsprogramma komt.