Zoek op trefwoord :
Het gevaar dreigt van drie kanten
Verschenen in 'Vrij Links' - 04-03-2020

In onze huidige maatschappij zien we drie soorten extremisme, in alfabetische volgorde: islamitisch extremisme, linksextremisme en rechtsextremisme. Die drie vormen van extremisme staan in een ingewikkelde verhouding tot elkaar, maar hebben ook veel gemeen.

Islamitisch extremisme staat tegenover de waarden en beginselen waar onze maatschappij op is gebaseerd, zoals democratie, vrijheid van godsdienst, gelijke rechten voor mannen en vrouwen en acceptatie van homoseksualiteit. Ook de manier waarop jongens en meisjes met elkaar omgaan vindt onderiIslamitische extremisten geen genade, evenals onze muziekcultuur. En er is veel antisemitisme, mede gevoed door het conflict tussen Israël en de Palestijnen. 

Rechtsextremisme wordt in belangrijke mate gevoed door afkeer van het islamitisch extremisme, maar niet alleen daardoor. Er is een veel bredere afkeer van mensen met een ander geloof en een andere huidskleur. Soms zie je ook uitlatingen over vrouwen en homo’s die juist goed aansluiten bij de opvattingen van veel moslims daarover. En antisemitisme komt ook onder rechtsextremisten voor, daarom houden PVV en FvD zich gedeisd over de Joodse karikaturen bij het carnaval in Aalst, terwijl anderen juist onkritisch achter Israël staan in het conflict met de Palestijnen.

Linksextremisme wordt dan weer gevoed door angst voor rechtsextremisme. Maar ook daarbij spelen meer overwegingen. In de jaren zeventig keerde in Duitsland de Rote Armee Fraktion (RAF) zich vooral tegen het kapitalisme. Later nam men het op voor migranten, voor dieren en voor het milieu, en tegen kernenergie. Linksextremisten pleegden in Nederland drie opzienbarende aanslagen op politici: in 1986 op CD-leider Hans Janmaat, in 1991 op PvdA-staatssecretaris Aad Kosto van Vreemdelingenzaken, en in 2002 op Pim Fortuyn, die toen op het punt stond de Tweede Kamerverkiezingen te winnen.

Linksextremisten hebben weinig gemeen met Moslimextremisten. Ze zijn juist voor gelijkheid van man en vrouw en acceptatie van homoseksualiteit, en echt niet tegen het soort muziek dat in de Bataclan werd gespeeld. Maar ze zijn tegelijkertijd bang dat elke vorm van kritiek op immigranten en hun godsdienst aanzet tot racisme en discriminatie. Daardoor vluchten ze vaak in drogredeneringen waarbij dit soort verschijnselen wordt ontkend of gebagatelliseerd, en waarbij mensen uit een moslimgemeenschap die onze normen en waarden onderschrijven als een soort landverraders worden afgeschilderd.

In elk van deze stromingen zien we mensen die geneigd zijn geweld te gebruiken tegen anderen, maar dat zijn er gelukkig altijd nog maar heel weinig. Maar daaromheen is er een veel grotere kring van mensen die daarmee sympathiseren, er begrip voor hebben of het goed praten. In de tijd van de RAF in Duitsland was er het klammheimliches Vergnügen – het heimlekijk genoegen, wat is Duits toch een mooie taal - waarmee mensen die zichzelf als intellectueel beschouwden kennis namen van de door de RAF gepleegde aanslagen. Toen bij de aanslag op Hans Janmaat zijn vrouw een been verloor, was daar maar weinig verontwaardiging over. Zij was ook fractiemedewerker, maar kreeg in het Kamergebouw geen werkplek die met een rolstoel toegankelijk was.

De aanslag op het World Trade Centre in New York werd door sommige moslims met gejuich ontvangen, ondanks dat er ook moslims het slachtoffer van werden. En  Paul Cliteur bagatelliseerde de aanslag door Anders Breivik (77 doden) als een godsend voor links om zich over het opkomend rechtsextremisme te bekommeren (Cultuurmarxisme p. 31).

Bij alle drie de richtingen zie je dat men vindt dat de staat faalt door niet op te treden tegen extremisme uit een andere hoek, niet tegen Charlie Hebdo, niet tegen salafisten, en niet tegen Hans Janmaat.

Bij de extremisten van links en rechts speelt al dan niet uitgesproken het idee van de weerbare democratie een grote rol. Dat gaat terug op een rede van de sociaal-democratische hoogleraar staatsrecht George van den Bergh uit 1936, waarin hij pleitte voor een verbod op antidemocratische partijen, als reactie op de opkomst van de Nazi’s in Duitsland.

De Leidse hoogleraar Paul Cliteur greep hierop terug bij de benadering van het islamitisch extremisme. Samen met zijn promovendus Bastiaan Rijpkema zorgde hij voor een herdruk van die rede, waarbij hij in zijn nawoord fascisme en islamisme vergeleek en concludeerde dat er in de islam elementen te onderkennen die men als fascistisch kan kwalificeren. In de geest van Van den Bergh zou men dan moeten pleiten voor een verbod op islamistische organisaties. PVV’ers vergeleken ook de Koran met Mein Kampf in de tijd dat dat boek nog verboden was, om zo een verbod op de Koran te rechtvaardigen.

Wanneer de staat nalaat fascisten te verbieden, moet dan het individu niet zelf in actie komen? Mensen die aanslagen op Hitler pleegden, zoals Georg Elsner en Von Stauffenberg, zijn immers geëerd met postzegels en straatnamen. Maar iemand ‘fascist’ noemen wordt zo net zoiets als een islamitische fatwa tegen ongelovigen: een oproep iemand te vermoorden. Fortuyn is daar het slachtoffer van geworden.

In alle hoeken van het politieke spectrum geldt dat hoe dichter men staat bij de extremisten uit eigen kring, hoe scherper men andere extremisten en de mensen daar om heen veroordeelt, en daarbij het eigen kamp als de enige serieuze tegenstander afficheert van het extremisme van de ander. Voor de oorlog kwam dat tot uitdrukking in de leuze ‘Mussert of Moskou’, bedacht door de NSB, maar even goed het standpunt van de communisten weergevend.

De angst voor het extremisme van anderen kan extremere figuren aan de eigen kant van het spectrum tot geweld kan aanzetten. De recente aanslag in Hanau met 11 doden wordt gezien als een gevolg van de opkomst van de islamkritische AfD, en die gedachte ligt erg voor de hand. Islamitisch terrorisme wordt immers gevoed door imams die onze maatschappij totaal afwijzen ook als ze zelf geen aanslagen plegen. Breivik was onder de indruk van de geschriften van Geert Wilders. Aanhangers van Fortuyn wezen terecht op de uitspraken van Marcel van Dam en Thom de Graaff als waarschijnlijke inspiratiebron voor Volkert van de Graaf.

Dat stelt ons voor een lastig dilemma. Aan de ene kant willen wij een vrij politiek debat. Daarin moet de mogelijkheid bestaan elke historische parallel te trekken die je maar wilt. Maar aan de andere kant blijkt dat woorden niet onschuldig zijn, en bezorgdheid over extreme denkbeelden anderen ertoe kan aanzetten de dragers van die denkbeelden te vermoorden.

Je komt daar nooit helemaal uit. Het antwoord kan nooit zijn bezorgdheid over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen dan maar niet te uiten. Wel moet het reden zijn weg te blijven van elke vorm van demagogie. Je moet vrij zijn gevaarlijke tendensen in de maatschappij te signaleren, zoals Ruud Koopmans doet in Het vervallen huis van de islam, zonder je gehoor te laten scanderen dat ze minder Marokkanen willen. Thierry Baudet heeft allerlei verwerpelijke ideeën, maar wordt net als indertijd Fortuyn te gemakkelijk voor fascist uitgescholden.

Wie zorgen heeft om de toekomst van de rechtstaat, moet ze niet zo danig uiten dat daarmee inbreuken op de rechtstaat worden geprovoceerd.