Zoek op trefwoord :
De paradox van de weringsheffing
Verschenen in 'TPC' - 23-04-2019

Om haar taken te kunnen uitoefenen heft de overheid belastingen. Maar er zijn ook nog twee andere doelen die je met het heffen van belastingen kunt nastreven: het beïnvloeden van de inkomensverdeling, en het beïnvloeden van de consumptie. Om de verschillen tussen rijk en arm te matigen, kennen we naast het stelsel van sociale uitkeringen ook de progressie in de inkomstenbelasting en in de vermogensbelasting, tegenwoordig vermomd als box 3 in de inkomstenbelasting.
De overheid probeert ook ons uitgavenpatroon te beïnvloeden. Zo is er het lage btw-tarief voor bijvoorbeeld de fietsenmaker en de schoenmaker, dat ons ertoe moet aanzetten minder nieuwe spullen te kopen en ze vaker te laten repareren. En er zijn allerlei specifieke heffingen die ons ervan moeten weerhouden een hond te nemen, te roken of alcohol te drinken.
De ratio daarvan kan liggen in het beperken van de overlast voor anderen, zoals bij de hondenbelasting, maar ook in het bevorderen van de eigen gezondheid, zoals bij de accijnzen op alcohol en tabak. Omdat roken en drinken in sterke mate sociale activiteiten zijn, hebben de accijnzen ook een effect op de collectieve gezondheid: wanneer mensen minder roken of drinken, neemt de sociale druk op anderen om dat ook te doen af.
De hondenbelasting en de accijnzen staan bekend als weringsheffingen en dienen dus een dubbel doel: ze zijn bedoeld om geld op te halen, maar ook om het gedrag te beïnvloeden. De paradox daarvan is dat naarmate het tweede beter lukt, de opbrengst van de belasting afneemt. Dat betekent dat wanneer men een weringsheffing budgettair neutraal invoert, door de last die de heffing op de burger legt te compenseren door de verlaging van een andere belasting – zoals de inkomstenbelasting – men, wanneer de weringsheffing succesvol is, daarna een andere belasting zal moeten verhogen om de totale belastingopbrengst terug te brengen op het oude peil.
Dit paradoxale verschijnsel – hoe succesvoller een weringsheffing hoe minder zij opbrengt – zullen we de komende jaren gaan zien bij de uitvoering van het klimaatakkoord. Daarin spelen de al bestaande energieheffingen een grote rol. Die dienen om de burger ertoe aan te zetten minder energie te gebruiken, zodat er minder CO2 wordt uitgestoten, waartoe Nederland zich internationaal verplicht heeft. Elders (www.paulbordewijk.nl/artikelen/760) heb ik berekend dat de totale belasting op gas overeenkomt met een heffing van € 236 per uitgestoten ton CO2, en die op elektriciteit met € 360 per ton.
De burger kan die belasting ontwijken door minder licht te laten branden en de thermostaat een graad lager te zetten, maar ook door te investeren in energiebesparende maatregelen. De aanschaf van ledlampen en van zonnepanelen verdien je terug doordat je dan minder belasting op elektriciteit betaalt, de kosten van woningisolatie door minder belasting op gas.
Door het systeem van energieheffingen geldt er in feite een belastingsubsidie voor energiebesparende maatregelen die afhankelijk is van de vermeden uitstoot van CO2. Bij elektriciteit is die subsidie dan weer hoger dan bij gas. De terugverdientijd van investeringen is korter naarmate de subsidie hoger is. In het geval van gas is de subsidie hoog genoeg om isolatie rendabel te maken, maar niet voor de installatie van warmtepompen. Daarom wordt in het klimaatakkoord voorgesteld om de heffing op gas te verhogen en die op elektriciteit te verlagen om warmtepompen aantrekkelijker te maken, Er zal echter ook nog een subsidie op warmtepompen nodig blijven.
Het gevolg hiervan zal zijn dat, naarmate er meer zonnepanelen worden geplaatst en er meer wordt geïsoleerd, de overheid minder belasting ontvangt, zoals dat nu eenmaal geldt bij weringsheffingen. Wat verder opvalt, is dat de lasten voor het Rijk bij deze maatregelen per vermeden ton CO2-uitstoot veel en veel hoger zijn dan de kosten van andere maatregelen.
Op dit moment geldt voor de industrie via het Europese stelsel van emissiehandel (ETS) een prijs per ton CO2 van circa € 23. De prijs voor het onder de zeebodem opslaan van CO2 wordt in het Klimaatakkoord geschat op maximaal € 70 per ton. Het binden van CO2 aan olivijn kost € 32 per ton. Dat is allemaal veel goedkoper dan de subsidie op zonnepanelen of isolatie. Willen we de energietransitie betaalbaar houden, dan zullen we dus heel goed de kosten van de verschillende maatregelen moeten vergelijken.