Verschenen in 'De Leunstoel' - 28-02-2019
Er zijn weinig onderwerpen die in onze maatschappij tot zoveel verdeeldheid leiden als immigratie. Aan de ene kant kun je je afvragen waarom ons mooie land alleen gereserveerd zou moeten zijn voor mensen die er zijn geboren. In de Staatsregeling van 1798 stond het heel duidelijk:
De Maatschappij ontvangt alle Vreemdelingen, die de weldaaden der vrijheid vreedzaam wenschen te genieten, in haar midden, verleenende denzelven alle zekerheid en bescherming. (art. 50)
Die staatsregeling was geschreven door Patriotten die in 1787 door de Pruisen uit ons land waren verdreven, en tussen 1787 en 1795 als politiek vluchteling in Frankrijk hadden gewoond. Het was ook een tijd waarin je nog niet met een vliegtuig in een dag van het ene eind van de wereld naar het andere kon komen. En toch heeft ook deze bepaling slechts drie jaar gegolden: in de Staatsregeling van 1801 is hij niet terug te vinden.
Want als ergens tussen droom en daad praktische bezwaren staan, dan is het wel in het migratiebeleid. Je kunt wel principieel zeggen dat iedereen die dat wil in Nederland mag wonen, maar er zijn miljarden mensen in de wereld die erop vooruit zouden gaan wanneer ze in Nederland zouden kunnen wonen en onze ‘weldaaden’ zouden kunnen genieten. Wanneer die allemaal hierheen zouden komen, al of niet op eigen initiatief, zou er een totale chaos ontstaan, en was het met die weldaaden ook snel gedaan. Daarom hoor je maar zelden pleiten voor onbeperkte immigratie.
In de praktijk proberen we de immigratie in de hand te houden door onderscheid te maken tussen politieke vluchtelingen en economische migranten, maar dat vraagt al een kwetsbare bureaucratie, en het dwingt ons mensen terug te sturen die niets anders misdaan hebben dan dat ze net zo’n comfortabel leven nastreven als wij. Het zijn ook mensen die we individueel best bij kunnen hebben. Soms trekken ze de aandacht van de media, en ontstaat er een sterke druk om mensen dan maar toe te laten. Je kunt dan de criteria voor toelating verleggen, maar dan ontstaan er weer nieuwe grensgevallen.
In 1977 lieten we 300.000 immigranten uit Suriname toe. Die mensen waren Nederlander, en door een planningfout stond er in Amsterdam Zuidoost nog een hele wijk leeg, dus dat kwam goed uit. Het waren ook mensen die vluchtten voor een onzekere politieke situatie, en die met de staatsgreep van Bouterse snel daarna ook gelijk zouden krijgen. Maar wanneer het er dertig miljoen waren geweest zouden ze niet zijn toegelaten, Nederlander of geen Nederlander, Bouterse of geen Bouterse.
‘Geen mens is illegaal’, is dan de tegenwerping, en tegenstanders van het restrictieve immigratiebeleid willen dat we het hebben over ‘ongedocumenteerden’ of ‘irreguliere migranten’ in plaat van illegalen. Die laatste term gebruikte minister Sigrid Kaag pas nog in Buitenhof. Daarmee ontkent men het recht van een land te bepalen wie er wel mag inreizen, en wil men terug naar de Staatsregeling van 1798 zonder dat expliciet te zeggen. Joyriders noem je toch ook niet irreguliere automobilisten?
Tussen landen met een vergelijkbaar welvaartsniveau hebben we overeenkomsten om over en weer mensen toe te laten, en dat werkt heel goed. Maar het knelt al binnen de Europese Unie, omdat daar de welvaartsverschillen al te groot zijn. Daardoor zoeken mensen uit arme landen werk in rijke landen, en zijn ze bereid met heel wat minder beloning genoegen te nemen. Toen ik overleg had met de buren over een uitbouw die ze wilden laten maken, deelde de door hen ingeschakelde coördinator vrolijk mee, dat hij alleen werkte met Poolse ZZP’ers. Dat was mijn zaak niet, want het ging erom waar de nieuwe muur precies kwam te staan, maar prettig vond ik het niet.
Internationale arbeidsmigratie tussen landen met een verschillend loonniveau heeft een drukkend effect op de lonen in de rijke landen. Je kon het effect daarvan goed terug zien in de uitslag van het referendum over de Europese Grondwet in 2005: waar de mensen een werkster hebben, stemde de meerderheid voor, waar de werksters wonen, stemde men tegen. Je zag hetzelfde bij de Brexit.
In de Volkskrant van 19 februari zegt migratieprofessor Leo Lucassen dat er zonder immigranten geen asperges meer zouden worden geplukt. Dat zou betekenen dat wanneer het zou lukken om alle landen even welvarend te maken, wat toch eigenlijk is wat we nastreven, er nergens meer asperges zouden worden verbouwd. Daar geloof ik niets van. Ik denk alleen dat we aspergestekers heel wat meer zouden moeten betalen, om recht te doen aan het zware werk dat ze verrichten. En ja, professor Lucassen zal dan een paar euro’s meer voor een bordje asperges moeten neerleggen.
Dat geldt voor de hele mondialisering: het is goed voor de rijken in de rijke landen en voor de armen in de arme landen, maar slecht voor de armen in de rijke landen. Maar toevallig ben ik lid van een politieke beweging die nu net is opgericht om het op te nemen voor de armen in de rijke landen. De leden daarvan moeten nu kiezen tussen de belangen van de armen in hun eigen land en die van de armen in arme landen, een keuze die nog lastiger is omdat de eerste groep in Nederland stemrecht heeft, en de tweede niet.
Zo zal het immigratieprobleem ons nog lang blijven achtervolgen: wat moreel juist is, is niet uitvoerbaar, en wat uitvoerbaar is, is moreel onjuist. Ik wens u desondanks smakelijk eten. Binnenkort misschien wel met asperges.