Zoek op trefwoord :
De pasokificatie van de PvdA
Verschenen in 'Socialisme & Democratie' - 14-07-2017

De PvdA heeft dit jaar de grootste verkiezingsnederlaag geleden die een politieke partij in Nederland ooit geleden heeft. Ten opzichte van de vorige Tweede-Kamer verkiezing gingen 29 zetels verloren, bijna driekwart. Met 5,7% van de stemmen ligt de partij nog maar minder dan één procent boven de Duitse kiesdrempel van 5%, een grens die zelfs nu nog[1] door veel PvdA-stemmers als wenselijk wordt beschouwd. De PvdA is ten prooi aan wat René Cuperus[2]  noemt de pasokificatie, naar de Griekse Pasok die in maart 2015 nog maar 4,7% van de stemmen kreeg.

In vergelijking daarmee zijn de reacties op de nederlaag wel erg laconiek. Natuurlijk, we hebben een tik gehad, en we gaan niet in het kabinet zitten, althans voorlopig. Maar we komen er wel weer bovenop, Feijenoord is er immers ook bovenop gekomen. In plaats van ons af te vragen hoe dit alles heeft kunnen gebeuren, moeten we vooruit kijken. En dus gaan we hard werken voor de gemeenteraadsverkiezingen.

Het lijkt taboe om te zeggen dat dit niet een tik was maar een catastrofe. De PvdA heeft niet zomaar een paar zetels verloren, maar er heeft zich een dramatische verschuiving in het politieke landschap voorgedaan. Niet langer meer is de PvdA de brede middenpartij op links, met kleinere partijen aan zijn flanken die meer uitgesproken opvattingen hebben, maar de PvdA is nu de kleinste van de drie, en kan zich niet langer opwerpen als de partij die door zijn bredere electoraat ook meer invloed kan uitoefenen.

Er is nog wel discussie over de campagne die de PvdA heeft gevoerd. Was het wel slim om Samsom door Asscher te vervangen, en had Spekman niet beter een stropdas kunnen dragen? Het lijkt me allemaal van secundair belang. We zijn op negen zetels uitgekomen, en daarop scoorden we bij Maurice de Hond begin december ook. Je kunt je afvragen waarom de interne lijsttrekkersverkiezing en de rest van de campagne daar geen verandering in gebracht hebben, maar belangrijker is toch hoe we op die negen zetels zijn uitgekomen.

Daarbij vallen twee dingen op. In de eerste plaats is het een voortzetting van de trend sinds 1986. Toen behaalde de PvdA 52 zetels, maar de teleurstelling daarover leidde tot meer onrust in de partij dan de negen zetels nu. De PvdA kwam niet in de regering! Het roer moest om! We moesten ons meer richten op de middengroepen! Het kwam goed uit dat we net een nieuwe lijsttrekker kregen die de ramen openzette  en de ideologische veren afschudde. Zo veranderde de PvdA van een reformistische in een contra-reformistische partij.

Anders dan de bedoeling was, is de PvdA daarna in een electorale achtbaan terecht gekomen. De dalen werden steeds dieper, en de pieken werden minder hoog. De verschuivingen werden groter naarmate de binding van kiezers aan politieke partijen afnam, op zichzelf een emancipatieverschijnsel. In plaats van dé linkse partij van Nederland werden we een middenpartij, beconcurreerd door GroenLinks en de SP. En nu staan we dus lager dan ooit.

De verkiezingsuitslag bevestigt ook dat kabinetsdeelname door de PvdA alleen tot winst leidt na kabinetten waar de PvdA ook de premier levert en als die premier lijsttrekker is. Dat gold voor Drees in 1952 en 1956, Den Uyl in 1977, en Kok in 1998. Alle kabinetten waar de PvdA aan deelnam zonder dat de premier lid was van de PvdA, hebben tot verlies geleid.

Dat was al zo in 1948 toen Drees onze partijleider was maar Beel premier, en herhaalde zich bij het kabinet Cals, het tweede kabinet Van Agt, het derde kabinet Lubbers, en het vierde kabinet Balkenende. En nu dus bij Rutte II. De laatste vier kabinetten hadden gemeen dat zij elementen van de verzorgingsstaat aantastten: Van Agt II de ziektewet, Lubbers III de WAO, Balkenende IV de AOW-leeftijd, Rutte II zo ongeveer alles. 

In drie van deze gevallen stapte de PvdA uit het kabinet, waarna het verlies stopte (Cals) of herstel optrad (Van Agt II, Balkenende IV). Nadat Lubbers III de rit had uitgezeten (1994), werd de PvdA weliswaar de grootste partij, maar dat kwam alleen omdat het CDA nog meer verloor. De PvdA zelf verloor twaalf zetels, maar omdat we de grootste werden is dat uit het partijgeheugen gewist.

De nederlaag van nu zag je van verre aankomen. De raadsverkiezingen van 2014 verliepen al dramatisch. In de vier grote steden, ooit de burchten van het wethouderssocialisme, heeft de PvdA nu nog maar één wethouder (tezamen). Men had daarvóór, net als in 2010, uit het kabinet kunnen stappen. In 2010 had een derde van de PvdA-raadsleden zijn zetel daaraan te danken. Je zou zeggen dat vanwege de decentralisaties het nog belangrijker geworden was om te zorgen voor een goede representatie van de PvdA op gemeentelijk niveau, maar dat vond de PvdA van ondergeschikt belang.

Inmiddels is het verlies nog veel dramatischer geworden. In 2015 verwierven we nog acht zetels in de Eerste Kamer, op basis van de laatste uitslag zouden dat er nog maar vier zijn. Ooit maakten we ons zorgen dat de PvdA bij gebrek aan kandidaten geen lijst meer kon indienen in Bergeijk, inmiddels halen we in dat soort gemeenten toch de kiesdeler niet meer.

Om verschillende redenen is het niet tot een breuk in het kabinet gekomen. Anders dan bij Balkenende IV konden de ministers goed met elkaar overweg, de ‘chemie’ binnen het kabinet was goed. De ministers waren het ook met elkaar eens dat er een straf bezuinigingsbeleid moest worden gevoerd, de PvdA had na zijn ideologische ook zijn Keynesiaanse veren afgeschud. De neoliberale zienswijze van het CPB op de arbeidsmarkt[3] werd kritiekloos omarmd.

De PvdA wilde niet als wegloper te boek staan en had al ingecalculeerd dat regeringsdeelname electoraal verlies op zou leveren. Voor zover het ging om degenen die in 2012 om strategische redenen op de PvdA hadden gestemd, was dat natuurlijk ook onvermijdelijk. De PvdA oogstte zo ook veel lof in neoliberale kranten als de NRC en de Volkskrant, en van de coalitiepartner. De PvdA heeft zichzelf opgeofferd voor het landsbelang en is nu een kleine partij geworden. Rutte en Zijlstra rouwen met ons mee.

Ten onrechte heeft de leiding van de PvdA verwacht dat het electorale verlies wel mee zou vallen als het weer goed kwam met de economie. Volgens veel economen trad het herstel eerder op ondanks het beleid dan dankzij het beleid. Ik denk dat ze gelijk hebben. Je kunt ook niet eerst doen alsof de ontwikkeling van de economie een natuurverschijnsel is waaraan je je alleen maar kunt aanpassen, en wanneer het ineens goed gaat dat als vrucht van het beleid claimen. Wel heeft Nederland geprofiteerd van de geldschepping door de ECB, maar dat beleid werd niet gesteund door het kabinet.

Veel nieuwe banen zijn ook tijdelijk. Het is Asscher niet gelukt de arbeidsrelaties bevredigend te regelen, zoals het Van Rijn niet lukte om de uitbetaling van de PGB’s goed te laten verlopen. De uitkleding van de verzorgingsstaat is gebleven ook nu het beter gaat: later AOW, korter WW, en minder betaalbare huizen door de verhuurdersheffing.

Volgens Jacqueline Kalk, secretaris van het Centrum voor Lokaal Bestuur van de PvdA, komt het allemaal omdat Nederland rechts is geworden. ‘Solidariteit tussen jong en oud, arm en rijk, laag- en hoogopgeleid en nieuwkomer en autochtoon is niet meer vanzelfsprekend’.[4] Oftewel: de hedendaagse kiezer is te rechts om nog op de PvdA te stemmen. Het lijkt me eerder andersom: veel mensen hebben de PvdA niet vaarwel gezegd omdat ze geen belang hechten aan bestaanszekerheid, goede zorg en rechtvaardige inkomensverhoudingen, maar omdat ze daar te weinig van terecht zagen komen.

Het antwoord van de PvdA daarop is dat het niet anders kon, waarbij het overigens niet altijd duidelijk is of dat was vanwege de noodzakelijke samenwerking met de VVD of dat er eenvoudig geen linkser beleid mogelijk was vanwege Europa en de financiële markten. Maar ook als dat zo is kun je degenen die dat niet geloven niet verwijten dat ze rechts zijn geworden. Waardenoriëntaties van mensen kunnen in de loop van de tijd wel veranderen, maar veel langzamer dan hun partijkeuze.

Van degenen die in 2012 op de PvdA hebben gestemd, hebben er deze keer meer voor GroenLinks gekozen dan voor de PvdA.[5] Maar er zijn ook mensen terechtgekomen bij D66, 50Plus, PvdD en DENK, zonder dat hun opvattingen veel gewijzigd zijn. Ook de SP heeft kiezers van ons gewonnen, maar tegelijkertijd kiezers verloren aan GroenLinks en de PVV, net als wijzelf.

Daar zit het grootste pijnpunt. De PvdA tracht nationale en internationale solidariteit te combineren, maar realiseert zich onvoldoende dat voor veel van onze traditionele kiezers die nationale solidariteit beslissend is voor hun stem. Toen in 1961 de PvdA voor het eerst verkiezingsonderzoek liet doen, bleek al dat voor een groot deel van onze aanhang ontwikkelingshulp niet hoefde.[6] Om dat toch te realiseren moet de PvdA kiezers het gevoel geven dat het met de zorg voor hun bestaanszekerheid wel goed zit, en dat is duidelijk niet gelukt.

Dat de SP niet gewonnen heeft, wordt soms als argument gehanteerd dat de kiezers helemaal niet zo ontevreden waren over het sociale beleid van het kabinet. Ik geloof dat niet. Kiezers laten zich zowel leiden door wat zij zien als de intentie van partijen als hun inschatting van de competentie van partijen, en die laatste was laag bij de SP. Vergelijk de afkeer van immigratie bij veel kiezers: in 1998 verdween Janmaat uit de Kamer, maar dat betekende niet daarmee die afkeer niet meer bestond. Dat bleek in 2002 duidelijk uit de opkomst van Fortuyn.

De meeste mensen die actief zijn in de PvdA doen dat uit respectabele motieven. Het zijn heel vaak ook aardige mensen. Maar als collectief lukt het de PvdA om heel veel ergernis op te wekken. Ik denk dat dat vooral komt door het gevoel van morele superioriteit dat de club uitdraagt, zoals Jacqueline Kalk dat ook vertoont. De PvdA is sterk vatbaar voor groepsdenken. Daarom heeft het PvdA-kader zich ook als makke schapen naar de ondergang laten leiden.

Ik zal het speldje dat ik kreeg toen ik vijftig jaar lid was goed bewaren, maar ik vraag mij toch ernstig af of er nog een toekomst is voor de PvdA. Met de huidige omvang in de Tweede Kamer kun je prima functioneren als one-issue partij, maar niet als brede volkspartij die juist allerlei belangen wil verbinden. Maar wanneer je verder wilt, moet je één ding in ieder geval niet doen: pretenderen dat jij het alleenvertegenwoordigingsrecht voor Nederland en omstreken hebt van het sociaal-democratische gedachtengoed.

Ook in het buitenland betekent pasokificatie niet dat er geen linkse kiezers meer zijn, maar dat de kiezers vooral zijn uitgeweken naar andere linkse partijen. In Griekenland is dat Syriza en in Spanje Podemos. In Frankrijk behaalden in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen Mélenchon en Hamon tezamen meer stemmen dan Macron.

Door het twee-partijenstelsel kreeg het verlangen naar een linksere politiek in het Verenigd Koninkrijk en in Amerika op een andere manier vorm, maar het betekende  even goed een aanval op het partij-establishment. Het lukte Bernie Sanders niet de democratische kandidaat voor het presidentschap te worden, maar hij was wel kansrijker tegen Trump geweest dan Hillary Clinton. Corbyn lukte het wel om tegen de zin van het partij-establishment partijleider te worden. Hoewel afgeserveerd door de hele conservatieve en neoliberale pers, boekte Labour bij de parlementsverkiezingen een winst van 30 zetels, en staat Labour inmiddels  in de polls zelfs hoger dan de Conservatives.   

De PvdA moet daarom zijn aandacht verleggen van de positie van de eigen partij naar die van gezamenlijk links. In veel gemeenten zal een gezamenlijke lijst met GroenLinks de enige manier zijn om nog invloed uit te kunnen uitoefenen, waarbij de PvdA zich bescheiden zal moeten opstellen om dat te realiseren. Vanuit het partijbureau bepleit Geert Jan Leerink dat de PvdA zelfstandig aan raadsverkiezingen blijft meedoen zolang er zicht is op een zetel,[7] maar dan stel je het belang van de eigen organisatie boven dat van wat je in de gemeenteraad zou kunnen realiseren.

In de Tweede Kamer is er meer kans op linkse samenwerking wanneer PvdA, GL en SP alle drie in de oppositie zitten. Ze kunnen dan gezamenlijk moties indienen en worden daarbij niet gehinderd door de loyaliteit aan de coalitie van één van de partijen. We vermijden dan ook dat steeds een andere linkse partij zich door met rechts te regeren ongeloofwaardig maakt. Daarom hoop ik dat de motorblokpartijen uiteindelijk toch bij de ChristenUnie uitkomen.

Het is ook nog maar de vraag of een nieuw kabinet zonder een van de linkse partijen echt een rechtser beleid zal gaan voeren dan het huidige. Er is weer geld om gaten in de collectieve sector te stoppen, en je voelt iets van een linkse onderstroom. Zelfs de VVD wil meer geld voor de ouderenzorg, zoals de PvdA ineens het eigen risico in de zorgverzekering wil afschaffen. D66 en CDA zien de flexibilisering op de arbeidsmarkt ineens als probleem. En VVD-minister Kamp wil aandeelhouders minder macht geven.

Misschien levert een kabinet met een gezamenlijke oppositie van links wel meer op dan een kabinet waarin één linkse partij zich laat gijzelen. Dat hangt ervan af hoe het maatschappelijk klimaat zich gaat ontwikkelen. Achteraf moet je constateren dat het vermaledijde kabinet De Jong indertijd een heel links beleid heeft gevoerd,[8] al wilden we dat toen uiteraard niet weten.



[1] Volgens ‘De Stemming van 16 april 2017’ (Maurice de Hond) is 54% van de geënquêteerde PvdA-stemmers voor een dergelijke kiesdrempel.  https://www.noties.nl/v/get.php?a=peil.nl&s=weekpoll&f=2017-04-16bbc.pdf

[2] R. Cuperus, ‘De-technocratiseer en repolitiseer de sociaal-democratie’ in F. Bieckmann en M. Sie Dhian Ho (red,) De belofte van een ander Europa, Van Gennep, Amsterdam 2016: 277-298.

[3] P. Bordewijk, ‘Het neoliberale mens- en maatschappijbeeld van het CPB’, in Sociaal bestek oktober/november 2015: 9-11.

[4] Jacqueline Kalk, Blik vooruit, in Nieuwsbrief Centrum voor Lokaal Bestuur 2 april 2017. http://www.lokaalbestuur.nl/lokaal_bestuur/artikel/t/column_jacqueline_blik_vooruit/bron/nieuwsbrief

[6] A. Vondeling, Naspraak en voorproef. Een handvol ervaringen en ideeën. De Arbeiderspers, Amsterdam 1968: 19.