Zoek op trefwoord :
Niet de formateur, maar de ministers
Verschenen in 'Intermediair' - 20-01-2000

Een van de evergreens in de Nederlandse politiek is de benoemingswijze van de kabinetsformateur. Die wordt aangewezen door de Koningin, en daarmee vervult zij op cruciale momenten een wezenlijke rol in de politiek. Daar zijn twee bezwaren tegen. Het ene is dat de Koningin op deze manier macht uitoefent, en een dergelijke machtsuitoefening door iemand die haar functie uitsluitend te danken heeft aan het feit dat haar moeder ook Koningin was, is in strijd met de fundamentele normen en waarden die aan onze samenleving ten grondslag liggen.

Het andere bezwaar is dat zolang de formatie niet is afgerond, de Koningin zich voor de keuze van de formateur niet achter de ministeriële verantwoordelijkheid kan verschuilen. Dat bezwaar doet zich vooral gelden wanneer een formateur wordt aangezocht die een kabinet trachten te formeren dat niet door iedereen als de meest logische consequentie van de verkiezingsuitslag wordt beschouwd, of probeert een samenwerking tot stand te brengen die in een eerdere fase van de kabinetsformatie onmogelijk is gebleken. Dan komt het handelen van het ‘onschendbare’ Staatshoofd in discussie.

Daarom duikt regelmatig de vraag op, of bij kabinetsformaties geen andere procedure moet worden gevolgd. Sinds zijn oprichting pleit D66 voor een rechtstreeks gekozen minister-president, maar dat heeft verdergaande consequenties dan het weghalen van macht bij de Koningin. Het maakt de relatie tussen kabinet en Tweede Kamer heel anders, en het dwingt ook tot een twee-partijenstelsel.

Nu is in discussie de variant dat de Tweede Kamer een formateur aanwijst. Dat is echter al een keer geprobeerd, in 1971, en toen jammerlijk mislukt. Voor het aanwijzen van een formateur is nodig dat zich een meerderheid gevormd heeft in de Tweede Kamer, maar de taak van een formateur is nu juist te onderzoeken hoe een meerderheid kan worden gecreëerd die bereid is een Kabinet uit die partijen vertrouwen te schenken.

Wie daarbij stemt op een formateur uit een andere partij, draagt macht over aan die partij zonder dat daar iets tegenover staat. De formateur kan zo lang blijven onderhandelen als hij wil, en zolang hij dat doet kan er geen kabinet worden gevormd waar zijn eigen partij buiten staat. Daarom moest men in 1971 met hangende pootjes terug naar de Majesteit. Ik zie het triomfantelijke lachje op het gezicht van Beatrix al, wanneer die geschiedenis zich zou herhalen.

Maar waar is zo’n formateur eigenlijk voor nodig? Gemeenten en provincies kennen zo’n figuur ook niet. Daar is sprake van een vrij onderhandelingsproces, waarbij meestal de lijsttrekker van de grootste partij het initiatief neemt, maar als de andere partijen dat willen ook een coalitie tot stand kan komen zonder de grootste partij. De burgemeester en de commissaris staan erbuiten. Zes weken na de verkiezingen worden de wethouders gekozen, en dan blijken de onderhandelingen altijd afgerond.

De vraag is: waarom kan niet ook de Tweede Kamer zijn eerste vergadering zes weken na de verkiezingen houden, en dan de ministers gewoon kiezen. Kamerleden zijn niet dommer dan raads- en statenleden. En binnen Europa is Nederland toch gewoon een provincie?