Zoek op trefwoord :
Er zit iets scheef met de verzorgingsstaat
Verschenen in 'Socialisme & Democratie' - 13-02-2015

De verzorgingsstaat maakt het mogelijk dat iedereen op een basisniveau kan beschikken over essentiële voorzieningen als huisvesting, onderwijs en zorg, zonder dat op dat niveau vraaguitval optreedt bij wie de kosten daarvoor niet zelf kan opbrengen. Ook al betreft het in principe geen collectieve goederen, omdat het technisch goed mogelijk is wie niet betaalt uit te sluiten van het gebruik, de overheid behandelt ze om sociale redenen toch als zodanig. Dat hoeft overigens niet het enig motief te zijn: bij openbaar vervoer zijn externe effecten een belangrijk motief voor subsidie, bij culturele activiteiten de intrinsieke waarde van kunst. 
Om voorzieningen voor iedereen toegankelijk te maken kan men twee wegen bewandelen. Goederen en vooral diensten kunnen voor iedereen gratis of tegen een gereduceerd bedrag beschikbaar gesteld worden, maar de prijs kan ook inkomensafhankelijk worden gemaakt, of er kan een speciale categorie voorzieningen worden gecreëerd alleen voor mensen met een laag inkomen. Beter gesitueerden moeten zichzelf dan maar redden, en kunnen dat vaak ook met minder bureaucratie.
In de praktijk zien we dat dan eens de ene dan eens de andere weg wordt gekozen, want ‘dat is nu eenmaal zo’. Soms worden beide wegen tegelijk bewandeld. Woningcorporaties verhuren woningen tegen een huur die meestal onder de marktwaarde blijft. Ze kunnen dat doen door directe en indirecte subsidies die in het verleden verstrekt zijn, maar ook omdat ze geen aandeelhouders hebben die streven naar winstmaximalisatie. Toch zijn de zo tot stand gekomen huren voor velen nog te hoog, en daarom is er daarnaast een systeem van huurtoeslagen, dat de feitelijke huur inkomensafhankelijk maakt.
Beide wegen hebben hun eigen nadelen. De huurtoeslag maakt deel uit van een ingewikkeld en fraudegevoelig systeem van inkomensafhankelijke heffingen en toeslagen, dat fiscalisten graag willen saneren. Een bezwaar is ook dat hierdoor voor degenen die van de huurtoeslag afhankelijk zijn, de progressie in de inkomstenbelasting wordt verminderd, omdat over het inkomenstraject waarbij men voor huurtoeslag in aanmerking komt in feite de marginale belastingdruk wordt verhoogd met het bedrag dat men per extra verdiende euro minder aan toeslag krijgt.
En dat geldt niet alleen voor de huurtoeslag, maar ook voor een aantal andere toeslagen en heffingen. Mensen met een laag inkomen ervaren vaak een hogere marginale druk dan het toptarief in de inkomstenbelasting. Dit verschijnsel staat bekend als de armoedeval, en zou volgens het regeerakkoord bestreden moeten worden. In werkelijkheid vergroot het kabinet de armoedeval door heffingskortingen inkomensafhankelijk te maken. Met het nieuwe stelsel van studiefinanciering wordt dit nog erger, zowel voor ouders van studenten als voor afgestudeerden die weinig verdienen. Als alleenstaande ouder met een studieschuld moet je nu al een behoorlijk betaalde baan zien te krijgen wil je er ten opzichte van de bijstandssituatie op vooruit te gaan.
Vanuit dit oogpunt bekeken is het beter om goederen en diensten waarvan we willen dat ze voor iedereen toegankelijk zijn ook voor iedereen te subsidiëren, en niet alleen voor mensen met lage inkomens. We vragen dan niet voor elke dienst afzonderlijk een inkomensafhankelijke betaling, maar voor het totale pakket, in de vorm van progressieve inkomstenbelasting. Die valt dan hoger uit dan nu, maar je hoeft als je meer gaat verdienen niet meer voor elke dienst extra te betalen.
Het bezwaar daartegen is dat mensen dan gesubsidieerde voorzieningen krijgen die ze niet nodig hebben. Dat zien we vooral in de volkshuisvesting, waar de term ‘scheef wonen’ is ontwikkeld voor wie, ook al krijgt hij geen huurtoelage meer, in een corporatiewoning is blijven wonen, in plaats van te verhuizen naar een particuliere huurwoning of zelf een huis te kopen.
De term ‘scheefwoner’ houdt duidelijk een moreel oordeel in, de scheefwoner is een schuinsmarcheerder op de woningmarkt. Vijftig jaar geleden was dat nog anders, toen werd juist degeen die een eigen huis kocht in onze kring scheef aangekeken. Dat was iets voor VVD’ers die niet tussen gewone mensen wilden wonen en zich onttrokken aan het stringente woningdistributiesysteem uit die tijd.
Bij het openbaar vervoer denken we nog steeds zo. Het is heel normaal als je reist met een tweede-klas treinkaartje, ook als je ook eerste klas kunt betalen. Niemand noemt je dan een scheefreiziger, ook niet in het spitsuur als andere mensen moeten staan. Er is eerder de neiging om degeen die eerste klas reist scheef aan te kijken: zeker iemand die niet tussen het gewone volk wil zitten. Er is ook niemand die treinreizigers met een hoog inkomen oproept zelf de auto te nemen in plaats van gebruik te maken van een collectieve voorziening. En dat is maar goed ook.
Ook bij culturele manifestaties staat het iedereen vrij te kiezen of hij een duur of een goedkoop kaartje neemt, en daarmee betere of mindere plaatsen krijgt. Toch draagt wie op een dure plaats zit meer bij aan de kosten van de voorstelling, en profiteert hij dus minder van subsidie. Je zou dus ook kunnen stellen dat wie een hoog inkomen heeft moreel verplicht is de duurste rang te nemen, en dat hij anders een scheefzitter is. Maar dat horen we nooit.
Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Naast het gesubsidieerde openbaar en bijzonder onderwijs bestaan er ook particuliere scholen zoals het Luzac college. Daar sturen gefortuneerde ouders hun kinderen heen wanneer het op een reguliere school niet wil lukken. Voor veel geld krijgen de kinderen dan bijzondere aandacht, en de ouders hopen dan dat hun kind zo alsnog bankdirecteur kan worden, wat gelet op de kwaliteit van het bankwezen vaak nog schijnt te lukken ook.
Het is niet verboden, maar zeker onder sociaal-democraten wordt het niet als een gewenste ontwikkeling gezien, omdat zo inbreuk wordt gemaakt op het principe van gelijke kansen. Een bezwaar is ook dat de sociale segregatie zo nog versterkt wordt. Ik heb dan ook nog nooit horen beweren dat rijke ouders moreel verplicht zijn hun kinderen naar een ongesubsidieerde school te sturen, omdat ze anders ten onrechte een beroep doen op overheidsvoorzieningen, en hun kinderen scheefleerders zijn. Anders dan de particuliere woningverhuurders, hebben de private scholen ook nog niet in Brussel voor elkaar gekregen dat alleen ouders onder een bepaalde inkomensgrens gebruik mogen maken van gesubsidieerd onderwijs, omdat anders de interne markt wordt verstoord. Maar misschien komt dat nog.
En dan de zorg. Daar hebben we een spaghetti gecreëerd van marktwerking en regulering. Regionale zorgmarkten worden aan de vraagkant beheerst door ziektekostenverzekeraars die daar als dominante vrager (monopsonist) optreden en dus aanbieders de wet voor kunnen schrijven, ondanks de beweerde marktwerking. Binnen de ziektekostenverzekering geldt een dubbele solidariteit: door de inkomensafhankelijke zorgtoeslag betaal je per saldo minder naarmate je minder verdient, terwijl statistisch mensen met een laag inkomen een groter beroep op de zorg doen. Wanneer risicoselectie was toegestaan, zou je een lagere premie betalen naarmate je inkomen hoger is.
Een belangrijk deel van de langdurige zorg wordt echter niet via de ziektekostenverzekering betaald, maar uit de AWBZ en WMO. Daar geldt van oudsher een driedubbele solidariteit. Niet alleen dragen mensen met hogere inkomens via belastingen en premies meer bij dan lager betaalden, en doen lager betaalden juist vaker een beroep op de voorzieningen, voor wie een beroep doet op de regeling geldt ook nog eens een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Van oudsher gold in de verzorgingshuizen zelfs een regeling waarbij zolang je de kosten niet volledig zelf kon betalen, elke euro extra inkomsten volledig moest worden afgestaan, waarmee een marginale lastendruk van 100% werd gecreëerd. Ook het eigen vermogen moest worden ingezet.
Er is natuurlijk een belangrijk argument waarom een dergelijke marginale lastendruk bij ouderen minder bezwaarlijk is dan bij werkenden: bij ouderen gaat er geen negatief effect vanuit op de bereidheid (harder) te gaan werken en is er dus geen sprake van een armoedeval. Veel gemeenten zullen ook, nu het rijk de taak om te bezuinigen op de langdurige zorg bij hun heeft neergelegd, er voor kiezen de zorg vooral te richten op mensen met een laag inkomen, en anderen met een sterk inkomensafhankelijk tarief confronteren of zelfs uitsluiten van de voorzieningen. Dat is binnen het huidige kader ook vanzelfsprekend. Waarom moet de gemeente voorzien in de huishoudelijke zorg bij mensen voor het gewoon is een werkster te hebben? Maar mensen beschouwen het niet altijd als vanzelfsprekend dat wie het meeste belasting betaalt daar het minst van profiteert, en het is de vraag of je op deze manier de bereidheid belasting te betalen niet uitholt.
Ik heb een oud-wethouder van onze partij er wel eens er schande van horen spreken dat mensen met een hoog inkomen een beroep deden op de gemeente voor een traplift. Toch zal hij het volkomen vanzelfsprekend vinden dat mensen met een hoog inkomen hun kinderen naar een gesubsidieerde school sturen, en er geen bezwaar tegen hebben wanneer ze tweede klas reizen of achterin de Schouwburg gaan zitten. Bij gewone ziektekosten vindt hij het vanzelfsprekend dat die vergoed worden wanneer ze boven het eigen risico uitkomen, los van het inkomen van de verzekerde. Maar wanneer mensen in een corporatiewoning wonen zijn het schandelijke scheefwoners, dat weer wel.
Er zit dus onvoldoende lijn in de manier waarop wij omgaan met het draagkrachtprincipe. Soms hanteren we de verzekeringsgedachte, en is de eigen bijdrage inkomensonafhankelijk, soms beschouwen we het als een voorziening en vragen we een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Soms doen we een moreel appel op mensen met hogere inkomens om geen gebruik te maken van collectieve voorzieningen en niet hun hand maar hun eigen broek op te houden, soms vinden we dat juist elitair.
Vaak hebben we bezwaar tegen de versterking van de maatschappelijke segregatie die het gevolg is van aparte voorzieningen voor arm en rijk, maar op de woningmarkt stimuleren we dat juist. En we vragen inkomensafhankelijke bijdragen om daarmee de omvang van de collectieve sector te beperken, maar verliezen daarbij uit het oog dat een cumulatie van inkomensafhankelijke regelingen veel nadeliger voor de economie kan zijn dan een hoog toptarief. Inkomensafhankelijke regelingen leiden tot een hoge marginale druk voor de lage inkomens, een hoog toptarief  tot ditzelfde voor de hoge. Dat zal bij lage inkomens eerder de neiging om zich extra in te spannen ondermijnen dan bij de hogere, omdat bij hoge inkomens de intrinsieke beloning van het werk meestal hoger is.
Het is een complexe problematiek, die vraagt om een specifiek sociaal-democratische visie die op tafel zou moeten liggen voor er over een nieuw belastingstelsel wordt beslist. Hoe dan ook willen we dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen, omdat cliché maar weer eens te gebruiken. Dat pleit voor inkomensafhankelijke heffingskortingen en tarieven, zoals die zich ontwikkeld hebben.
Tegelijkertijd vinden we dat werk moet lonen, en daarom bestrijden we de armoedeval, al is niet altijd duidelijk hoe sterk die in de praktijk is. Alleenstaande bijstandsgerechtigden gaan er meer op vooruit wanneer ze werk vinden dan eenverdieners, en toch zijn alleenstaanden oververtegenwoordigd in het cliëntenbestand van de sociale diensten. Bij zorgbehoevende bejaarden speelt de armoedeval zeker geen rol.
Maar het is ook niet eerlijk wanneer mensen met een hoog inkomen van een extra euro minder kwijt zijn dan mensen met een laag inkomen. Dat pleit hoe dan ook voor een hoog toptarief, zonder inkomensafhankelijke premies, toelagen en heffingskortingen, en toegang tot overheidsvoorzieningen voor iedereen. Voorzover het gaat om inkomensafhankelijke regelingen die voor iedereen gelden, dienen ze opgenomen te worden in een progressieve inkomstenbelasting. Bij regelingen als de huurtoelage is dat onmogelijk omdat daar de toeslag afhankelijk is van de betaalde huur, maar er moet er wel in het schijventarief rekening mee worden gehouden dat door dergelijke regelingen voor veel mensen de marginale lastendruk sterk omhoog gaat.
De praktijk is nu andersom. Soms subsidiëren we voorzieningen waar ook de mensen met de sterkste schouders van kunnen profiteren, maar vaak bedingt juist de PvdA  inkomensafhankelijke regelingen, waardoor het toptarief betrekkelijk laag kan blijven. Daarmee kan de VVD dan goede sier maken bij zijn aanhang, maar loopt de marginale druk rond het modale inkomen sterk op. Dat is in strijd met de gezamenlijke intentie de armoedeval te bestrijden en dus slecht voor de economie.

In hergeredigeerde vorm verschenen in Socialisme & Democratie januari-februari 2015