Zoek op trefwoord :
Piketty en het pensioendebat
Verschenen in 'TPC' - 09-08-2014

Er vindt in Nederland een gevecht plaats over de pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen zijn al jaren niet in staat om de uitkeringen te indexeren, zoals de gepensioneerden ooit beloofd was. Vaak gaan de pensioenen zelfs omlaag. Tegelijkertijd is er een luidruchtige groep jongere publicisten, vaak lid van D66, die juist klagen dat de pensioenen veel te hoog zijn, en dat er daardoor voor hun generatie niets overblijft.

De crux ziet hierbij in de rekenrente. Pensioenfondsen dienen niet alleen rekening te houden met de huidige gepensioneerden, maar ook met de toekomst. Die verplichtingen worden contant gemaakt, en cruciaal is de rentevoet die daarbij wordt gehanteerd, de rekenrente.

De strijd ontstaat omdat het rendement dat pensioenfondsen op hun beleggingen weten te realiseren veel hoger is dan de marktrente. Dat rendement verschilt van jaar op jaar, maar is over een langere termijn redelijk stabiel. Zo behaalde het ABP over de afgelopen 15 jaar een rendement van 5,6%, wat weinig afwijkt van de 6,2% die in 2013 werd behaald.

Het ABP mag daar echter niet mee rekenen, maar moet zich in principe baseren op de marktrente, die veel lager is. Zodra de marktrente naar beneden gaat, nemen de contant gemaakte verplichtingen toe, en is het totale vermogen van het fonds al snel niet meer toereikend. Daarom is al een tijdlang afgezien van de indexatie, waardoor de pensioenen van de langst gepensioneerden inmiddels ruim 9% lager zijn dan wanneer de ooit beloofde indexatie wel had plaats gevonden. Dat was niet nodig geweest, wanneer het ABP het in het verleden behaalde rendement had mogen gebruiken voor het contant maken van zijn verplichtingen.

Nu weet iedereen dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden. Daarom is een veel lagere rente voorgeschreven. Die gaat uit van de marktrente, maar loopt wel geleidelijk op. Critici achten dat laatste al onverantwoord, omdat niemand kan bewijzen dat op termijn de marktrente daadwerkelijk op zal lopen. Men mag niet a priori aannemen dat men de markt zal verslaan. Daarom klagen de pensioenfondsbashers dat op deze manier de huidige gepensioneerden zich verrijken ten koste van volgende generaties, voor wie er zo geen geld meer overblijft.

Ouderen wijzen er daarentegen op, dat door de hoge rendementen de vermogens van de pensioenfondsen steeds maar toenemen, voor het ABP bij voorbeeld in vier jaar van € 208 miljard in 2009 naar € 300 miljard, terwijl het aantal deelnemers met slechts 2,3% toenam. Zij hebben vaak het idee dat hun pensioengeld onthouden wordt waarmee een volgende generatie feest kan vieren.

Zonder het zich te realiseren levert Thomas Piketty in zijn Capital in the Twenty-First Century een belangrijke bijdrage aan deze typisch Nederlandse discussie. Hij analyseert de beleggingsopbrengsten van Amerikaanse universiteiten, die vaak over grote vermogens beschikken (p. 447-452). Daarbij constateert hij dat naarmate het kapitaal groter is, het ook lukt om een hoger rendement te behalen. Bij meer dan een miljard dollar behaalden universiteiten over de periode 1980-2010 gemiddeld een rendement van 8,8%, waarbij Harvard, Yale en Princeton, met de grootste vermogens, over die periode zelfs een rendement van 10,2% wisten te bereiken. Universiteiten met een vermogen onder $ 100 miljoen, de overgrote meerderheid, behaalden daarentegen slechts 6,2%.

Piketty verklaart deze verschillen uit de economy of scale bij het vermogensbeheer. Naarmate het vermogen groter is kan men in absolute zin meer aan vermogensbeheer besteden, en kan men ook grotere risico’s nemen. Zo lukt het grote fondsen inderdaad om de markt te verslaan. Voor Piketty is dit vooral relevant omdat het maakt dat wie eenmaal een groot vermogen heeft gerealiseerd, dat vermogen steeds sterker zal zien groeien, ook omdat echte rijken nauwelijks in staat zijn een significant deel van hun vermogen te consumeren. Dat rechtvaardigt bij zeer hoge vermogens een progressieve vermogensbelasting.

Maar Piketty’s constatering is ook van belang in het pensioendebat. De Nederlandse pensioenfondsen zijn nog veel groter dan de vermogens van de Amerikaanse universiteiten. Met die vermogens moet het dus nog veel gemakkelijker zijn de markt te verslaan, en dat lukt dan ook. Dat maakt het verantwoord om uit te gaan van een rekenrente die aanzienlijk boven de marktrente ligt. Dat geeft ruimte voor hogere pensioenen, wat ook een positieve bijdrage levert aan het consumentenvertrouwen en de feitelijke consumentenbestedingen, en dus aan de economische groei.

 

In: TPC Tijdschrift voor public governance, audit & control, augustus 2014