Zoek op trefwoord :
De Leidse PvdA moet zichzelf opnieuw uitvinden
Verschenen in 'PvdA Leiden' - 25-09-2010

De sociaal-democratie is van huis uit een oppositiebeweging. Socialisten hadden hele uitgesproken ideeën over een andere maatschappij, en dat was niet te realiseren zonder politieke meerderheid. Daarom weigerde de SDAP in 1913 ook regeringsverantwoordelijkheid.
In de meeste steden ging de SDAP echter wel bestuursverantwoordelijkheid dragen. In 1914 al zou de eerste SDAP-burgemeester benoemd worden, Klaas ter Laan in Zaandam. Wethouders als Wibaut en Drees lieten zien dat ze ook vanuit een minderheidspositie heel wat voor elkaar konden krijgen.
In Leiden duurde het tot 1935 voor de SDAP toetrad tot het college, omdat de lokale SDAP-ideoloog Dirk van Eck lang vasthield aan het idee dat je pas bestuursverantwoordelijkheid moest dragen wanneer je de meerderheid had. Dat sloot een constructieve opstelling overigens niet uit.
In het licht van de huidige discussies over dualisme en regeren met wisselende meerderheden is interessant het raadsbesluit uit 1930 tot oprichting van een gemeentelijk radiodistributiebedrijf. Dat werd aangenomen dankzij de steun van de SDAP; onder de collegepartijen was een kleine meerderheid tegen.
In 1939 brak een periode aan van twintig jaar waarin de sociaal-democraten ook landelijk bestuursverantwoordelijkheid droegen. We zien vanaf die tijd dat de PvdA electoraal succesvol is wanneer zij een zittende premier als lijsttrekker heeft: Drees in 1952 en 1956, Den Uyl in 1977, Kok in 1998.
Maar er treden ook kabinetten op waarin de PvdA het premierschap moet laten aan iemand uit de KVP of later het CDA. Al die kabinetten leidden tot slechte verkiezingsresultaten. Vaak blijkt dat vooral bij Staten- en raadsverkiezingen, zoals in 1966, 1982, 1990, 1994 en 2010. Dat de PvdA in 1982 in Leiden nog elf zetels kreeg, was eraan te danken dat inmiddels de stekker uit het tweede kabinet Van Agt was getrokken.
Iets vergelijkbaars zagen we dit jaar: na de kabinetscrisis steeg de PvdA in de peilingen van 16 zetels naar 24 op de dag van de raadsverkiezingen. Je kunt zeggen dat een derde van de PvdA-raadsleden in het hele land zijn zetel eraan te danken heeft dat Maxime Verhagen vast bleef houden aan een derde periode Uruzgan. Waarom maken we die man geen erelid?
Terwijl regeren als juniorpartner de PvdA tot nu toe electoraal slecht bekomen is, heeft oppositievoeren vaak wel tot successen geleid. Dat gold vooral in 1986 en 2006, toen de PvdA te hoop was gelopen tegen de afbraak van de verzorgingsstaat door Lubbers I en Balkenende II. De PvdA incasseerde toen vooral winst bij de gemeenteraadsverkiezingen. In 1986 behaalde de PvdA in Leiden 16 zetels.
We zien dus dat de PvdA lokaal sterk afhankelijk is van wat er landelijk gebeurt. Kabinetten waar de PvdA onvoldoende uit de verf komt leiden tot slechte verkiezingsresultaten. Maar de PvdA krijgt lokaal juist maximale mogelijkheden om te besturen wanneer de partij landelijk op aansprekende wijze oppositie voert.
Het feit dat de resultaten bij gemeenteraadsverkiezingen vooral afhingen van landelijke factoren, maakte dat de PvdA in de steden nauwelijks rekening hoefde te houden met electorale gevolgen van het eigen beleid. Dat was soms frustrerend, maar soms ook een geruststelling.
Die geruststelling is echter niet absoluut. Soms slagen PvdA-fracties erin zich zodanig impopulair te maken, dat het verkiezingsresultaat bij de raadsverkiezingen duidelijk achter blijft bij vergelijkbare steden. U begrijpt dat ik daarbij niet voorbij kan gaan aan een universiteitsstad in het westen des lands, waar in 2006 de uitslag sterk beïnvloed werd door het negatieve oordeel van de kiezers over een infrastructureel project dat ik ter wille van uw gemoedsrust evenmin bij naam zal noemen.
Kreeg de PvdA in die universiteitsstad in 1986 liefst zestien zetels, nu zijn het er nog maar zes. Zonder de Uruzgan crisis waren het er nog maar vier geweest. Het gevolg is dat de PvdA nu in de oppositie zit. Dat komt niet alleen door het kleine aantal zetels, maar ook door de jaloezie die de sterke positie van de PvdA in eerdere decennia heeft opgeleverd, en door het vasthouden aan projecten als de Oostvlietpolder en het niet nader aan te duiden infrastructureel project.
Het lijkt erop dat de PvdA als oppositiepartij zich nu vooral richt op die projecten. Daarmee is de PvdA de partij geworden die zich het meest sterk maakt voor de agenda van het bedrijfsleven. Met die insteek vervreemdt de PvdA zich echter steeds verder van zijn potentiële kiezers. Mensen worden geen lid van de PvdA vanwege de belangen van het bedrijfsleven, betalen daar niet hun contributie voor, en laten zich daardoor ook niet leiden in het stemhokje.
Wil de PvdA er weer bovenop komen, dan zal men de Oostvlietpolder de Oostvlietpolder moeten laten, en zich distantiëren van Asje van Dijk en zijn adjudant Ron Hillebrand inzake dat niet nader aan te duiden infrastructureel project. De Leidse PvdA zal zichzelf opnieuw moeten uitvinden.

Column uitgesproken op de afdelingsvergadering van de PvdA in Leiden 24 september 2010.