Zoek op trefwoord :
Onverwachte voorspoed
Verschenen in 'Intermediair' - 03-08-2000

Het gaat goed in Nederland. De productie stijgt met percentages die we lang voor onmogelijk hielden, en op de arbeidsmarkt zijn de verhoudingen op hun kop gezet. Ouderen zijn daar weliswaar nog geen graag geziene gasten, maar er zijn toch steeds meer mensen die ‘voor jou tien anderen’ tegen hun baas kunnen roepen, terwijl die baas dat vijf jaar geleden zelf riep.

De vraag is hoe dat zo ineens gekomen is. Iedereen heeft het dan over de extra koopkracht die gegenereerd is door de stijging van de aandelenkoersen en de huizenprijzen. Daardoor konden meer mensen aan het werk, en die hadden zo zelf ook weer meer te besteden. De overheid hoeft minder geld aan uitkeringen te besteden, en houdt dus meer geld over om mensen nuttig werk te laten doen. Kortom, het gaat goed omdat het goed gaat.

De economie kent net als het weer zelfversterkende processen, die zich daarom niet goed laten voorspellen, en ook slecht te beïnvloeden zijn. Een vlinder kan met één beweging van zijn vleugels een orkaan veroorzaken, maar niemand kan berekenen waar die vlinder dan moet gaan zitten.

‘Onverwachte voorspoed’ zette Woltjer in zijn boek over Nederland in de vorige eeuw boven het hoofdstuk 1946-1963. Vijftig jaar later is die term opnieuw van toepassing. Wellicht zal in deze eeuw de periode 2023-2039 opnieuw een van onverwachte tegenspoed worden. De theorie van Kondratieff uit 1926, dat goede en slechte tijden elkaar met een frequentie van eens in de vijftig jaar afwisselen, leert ons meer over de toekomst dan de modellen van het Centraal Planbureau.

Opmerkelijk is dat wie de huidige voorspoed probeert te verklaren, uitkomt bij de vraagkant van de economie. Toen het vier jaar geleden nog niet zo goed ging, was het bon ton om de verklaring juist aan de aanbodskant te zoeken. Toen kreeg het stelsel van sociale uitkeringen en belastingheffing de schuld, omdat dat mensen te weinig zou prikkelen zich in te spannen. Dat dat maar zeer ten dele waar kon zijn was toen overigens ook al duidelijk, al was het maar omdat de werkloosheid zich concentreerde bij alleenstaanden, die er juist het meest op vooruit gaan wanneer ze een baan vinden.

Intussen hebben zich in dat stelsel geen fundamentele wijzigingen voorgedaan, maar zijn wel de verhoudingen op de arbeidsmarkt fundamenteel gewijzigd. Bij degenen die nog geen baan hebben zul je nu eerder verwijtbare werkloosheid aantreffen dan vier jaar geleden, al zijn er ook veel moeilijk bemiddelbare werklozen die in feite eerder voor psychiatrische zorg in aanmerking komen.

Er zijn in ons stelsel van uitkeringen en heffingen allerlei knulligheden en inconsequenties waarvan het de moeite waard is ze te elimineren. Dat wordt ook geprobeerd, al is het resultaat vaak averechts. Zo is de z.g. armoedeval in belangrijke mate het gevolg van beslissingen om subsidies inkomensafhankelijk te maken en zo te bezuinigen.

Maar de stelling dat een stelsel als het onze een te zware belasting voor de economie zou zijn, in 1996 nog door Kok verdedigd, is thans door de empirie weerlegd.