Zoek op trefwoord :
De bank als nutsbedrijf (1)
Verschenen: 09-04-2009

In oktober 2008 was de Nederlandse staat van het ene moment op het andere de trotse eigenaar van twee grote banken: ABN Amro en Fortis Nederland. Het riep allerlei reflexen op bij sociaal-democraten alsof eindelijk het socialisme het kapitalisme had verslagen. Toch is de bedoeling om de twee banken, liefst geïntegreerd, weer te verkopen zodra het economische klimaat zich daarvoor leent. Er vindt weinig reflectie plaats over de rol van banken in de maatschappij; de communis opinio lijkt dat de problemen die aanleiding waren voor het overnemen van de twee banken zich niet meer zullen voordoen wanneer het toezicht maar beter geregeld is.
In dit tweedelige artikel wordt eerst beschreven hoe in de afgelopen eeuw gedacht is over bemoeienissen van de overheid met het bankwezen, met name door sociaaldemocraten. In het tweede deel wordt nagegaan wat we van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar kunnen leren voor de toekomst.
De socialistische doctrine
Sociaal-democraten hebben in de loop van de tijd verschillend gedacht over nationalisatie van het bankwezen. In het Socialisatierapport uit 1920 werd nationalisatie van de banken uitdrukkelijk afgewezen.[1] Erkend werd dat banken veel economische macht uitoefenden, maar daar stond tegenover de internationale verknoping van het bankwezen en de bedrijfsactiviteiten in Indonesië van banken als de Nederlandsche Handelsmaatschappij. Het zou veel weerstand oproepen wanneer na dekolonisatie van Indonesië de plantages daar indirect eigendom van de Nederlandse staat zouden blijven. In het licht van de recente overnames was een tweede bezwaar nog veel interessanter: beleggers zouden een staatsbank niet vertrouwen, en er zou een run op de bank plaats vinden, net zoals die zich nog kort daarvoor in de Sovjet-Unie had voor gedaan.
Als alternatief stelde de commissie voor een uitbreiding van de werkzaamheden van de toen al bestaande Rijkspostspaarbank (RPS). Die zou zich moeten ontwikkelen tot een grote ‘Postbank’, waarin ook de in 1918 opgerichte Postchèque- en Girodienst (PCGD)[2] zou opgaan. Die zou het bedrijfskapitaal kunnen verschaffen voor de te socialiseren bedrijven. Naarmate meer bedrijven werden gesocialiseerd, zou daarmee de macht van de commerciële banken vanzelf afnemen.
We weten nu dat 65 jaar na het Socialisatierapport, op 1 januari 1986, inderdaad de Rijkspostspaarbank en de Postchèque- en Girodienst, inmiddels Postgiro geheten, zijn gefuseerd tot de Postbank N.V.[3] Het eerste wetsontwerp daartoe was nog ingediend door het kabinet Den Uyl in zijn demissionaire fase. De sociaal-democratie was zich toen opnieuw voor overheidseigendom van banken gaan interesseren.
In het spraakmakende manifest Tien over Rood, waarmee Nieuw Links zich in 1966 presenteerde, werd gepleit voor nationalisatie van de grote banken en verzekeringsmaatschappijen.[4] De argumentatie was kort maar krachtig: ‘Dit is nodig om zonder een omvangrijke bureaucratisering toch een centraal investeringsbeleid te kunnen voeren.’ In het pamflet De macht van de rooie ruggen werd dit tot eerste prioriteit verheven, maar ook veel uitgebreider beargumenteerd.[5] In het verlengde hiervan werd in het PvdA-beginselprogramma van 1977 gepleit voor het gemeenschapsbezit brengen van banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen, naast o.m. de basisindustrieën, de farmaceutische industrie en de wapenindustrie.[6]
De vorming van de Postbank
Toch speelde het investeringsbeleid bij de vorming van de Postbank een ondergeschikte rol. Het was eerder een defensieve maatregel om het afkalvend marktaandeel van RPS en Postgiro te stabiliseren, dan dat men een instrument wilde creëren om de overheid meer grip op de investeringen te geven. In de jaren zestig waren de commerciële banken een succesvol offensief gestart om een groter aandeel in het betalingsverkeer en de spaarrekeningen te verwerven, door oprichting van de bankgirocentrale, het vergoeden van rente over salarisrekeningen (kom daar nu eens om!), en gegarandeerde betaalcheques. Ouderen herinneren zich nog de indringende TV-spots: ‘Wat doet die meneer? Hoe betaalt die meneer? Die meneer toont zijn betaalpas en betaalt met zijn betaalkaart.’ Postgiro en RPS hadden moeite hier een antwoord op te vinden, mede door allerlei wettelijke beperkingen. Zo was er om persoonlijke leningen te kunnen verstrekken een wijziging nodig van de Beleggingswet, die in juni 1974 werd ingediend, maar pas twee jaar later in het Staatsblad kwam.
Een van de motieven om de positie van de gelddiensten van de PTT te versterken was het bevorderen van de concurrentie. Oppositiepartij VVD was tegen, want de overheid hoorde alleen in concurrentie met het bedrijfsleven te treden wanneer dat laatste een maatschappelijke taak niet of slecht uitvoerde, of een ongerechtvaardigde monopoliepositie innam. Maar ook KVP, ARP en CHU waren kritisch. Zij vreesden juist oneerlijke concurrentie, onder meer vanwege de overheidsgarantie die gold voor het spaargeld dat aan de RPS werd toevertrouwd.[7]
Volgens het wetsontwerp dat Duisenberg in 1977 indiende, zou de Postbank een complete bank worden, ondergebracht in een rechtspersoon sui generis, met aanwijzingsbevoegdheden voor de minister van Financiën. Deze aanwijzingsbevoegdheid was vooral van belang om de Postbank zich voldoende concurrerend te laten opstellen wanneer andere banken kartelmatig optraden. De saldi zouden gegarandeerd worden door de overheid. Tegelijkertijd werden RPS en Postgiro binnen de PTT geïntegreerd, en samengevoegd met de Amsterdamse gemeentegiro. Er kwam één logo, en een succesvolle, zij het weinig inhoudelijke leuze: ‘giroblauw pas bij jou’.
Na veel gepalaver werd in 1983 het wetsontwerp van Duisenberg ingetrokken. Minister Ruding diende in 1984 een nieuw wetsontwerp in, waarbij de Postbank werd ondergebracht in een struktuur-NV, met voorlopig het Rijk als enige aandeelhouder. De saldi werden niet meer gegarandeerd en de minister van Financiën had geen bijzondere bevoegdheden meer. Doel was alleen nog het veilig stellen van de werkgelegenheid bij Postgiro en RPS. Het wetsontwerp werd in 1985 aangenomen, maar de PvdA stemde daarbij tegen. Het takenpakket was te beperkt, de NV-vorm zou de Postbank dwingen tot het lidmaatschap van de Nederlandse bankiersvereniging die als een kartel functioneerde, en het was niet wenselijk dat de aandelen konden worden verkocht.[8]
Het einde van de Postbank
Het wetsontwerp zou niet het begin van de Postbank betekenen, maar het begin van het einde. In 1989 ging de Postbank samen met de Nederlandse Middenstandbank, en in 1991 kwam daar de verzekeraar Nationale Nederlanden bij, waarmee de Internationale Nederlanden Groep (ING) werd gevormd. De staat stootte zijn aandelen af, en de Postbank was een werkmaatschappij geworden van een normaal particulier bedrijf, dat nog gebruik maakte van de postkantoren, maar verder alleen in zijn uitstraling nog herinnerde aan de gelddiensten van de voormalige PTT.
Zonder het uit te spreken richtte men zich nog steeds op het meer linkse deel van de bevolking. Het vooral bij links populaire TV-duo Kees van Kooten en Wim de Bie werd ingezet in reclamespots, en men zong nog in 1996 over ‘vijftien miljoen mensen op dat kleine stukje Aarde’, van Fluitsma en Van Tijn, daarmee een gevoel creërend van ‘met zijn allen’. Het waren daardoor vooral linkse mensen die een rekening bij de Postbank hadden, terwijl confessionelen traditiegetrouw voor de Rabobank kozen, en liberalen voor ABN Amro. Wanneer het om de banken ging was Nederland nog steeds verzuild, zonder het te weten.
Anno 2009 worden de twee banken van de ING groep volledig geïntegreerd, waarbij het giroblauw wordt vervangen door het oranje van de voetbalsupporter. Daarmee wordt het zorgvuldig gekweekte image van een bank voor linksachtige mensen overboord gezet. De kleine ASN bank ziet zijn kans schoon.
Het opmerkelijke van deze geschiedenis is, dat voorzover de PvdA streefde naar overheidsinvloed op het bankwezen, het ging om de economische invloed die daarmee kon worden uitgeoefend, door sturing te geven aan de investeringen, en voor voldoende concurrentie te zorgen binnen het bankwezen. De overheidsgarantie van de saldi was eerder een argument van de tegenstanders tegen een sterk aan de Staat gelieerde bank, dan een argument van de voorstanders.
In de praktijk speelde de overheidsgarantie van de saldi bij Postgiro en RPS ook nauwelijks een rol, omdat niemand verwachtte dat grote instellingen als Fortis of ABN Amro om zouden kunnen vallen. Wanneer het een belangrijk argument was geweest om voor de gelddiensten van de PTT te kiezen, zouden hun klantenbestanden niet zo zijn teruggelopen, wat de uiteindelijke reden was voor de oprichting van de Postbank. Bij alle kritiek op het neo-liberalisme die er al sinds het eerste kabinet Kok wordt uitgeoefend, was er ook nooit kritiek op de privatisering van de Postbank vanwege het wegvallen van de gegarandeerde betaalrekeningen.[9]

In digitaal tijdschrift De Leunstoel jrg. 6 nr. 11. www.deleunstoel.nl .

zie voor deel 2: www.paulbordewijk.nl/artikelen/408 .

[1] Het Socialisatievraagstuk – RAPPORT uitgebracht door de Commissie aangewezen uit de S.D.A.P. tweede druk, p. 165-184. Amsterdam-Rotterdam 1920: Boekhandel- en Uitgeversmij “Ontwikkeling”.
[2] M. Peekel en J.W. Veluwenkamp, Het girale betalingsverkeer in Nederland. Amsterdam 1984: Postgiro/rijkspostspaarbank.
[3] J.W. Veluwenkamp, De totstandkoming van de Postbank. Amsterdam 1986: Postbank.
[4] H. van den Doel e.a., Tien over rood – Uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA, pp. 32, 71. Amsterdam 1966: Polak & Van Gennep.
[5] K. Tamboer (red,), De macht van de rooie ruggen, pp. 78-87, 101. Amsterdam 1967: Polak & Van Gennep.
[6] B. Tromp, Het sociaal-democratisch programma – De beginselprogramma’s van SDB, SDAP en PVDA 1878-1977, p. 554. Amsterdam 2002: Bert Bakker.
[7] Noot 3 pp. 24-28.
[8] Noot 3 pp. 31-56.
[9] B.v. J. Marijnissen, Tegenstemmen – Een Rood antwoord op Paars. Amsterdam/Antwerpen 1996. J. Berkouwer en A. Hoogerwerf (red.), Markt, ongelijkheid, solidariteit: op zoek naar een herkenbare PvdA. 1996: Barjesteh, Meeuwes & Co/Syntax Publishers. P. Bordewijk, Markt, markt en nog eens markt – Een progressief van de oude stempel over de PvdA in de jaren negentig. Utrecht 1996: Jan van Arkel – Publiek Domein.