Zoek op trefwoord :
Doelmatigheidsonderzoek niet effectief
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 17-03-2009

Sinds de dualisering bevat de Gemeentwet een kerstboom aan bepalingen inzake onderzoek en verantwoording. Onderzoeksbureau Jacques Necker bv laat ons in een folder weten dat de Gemeentewet wel zeven wetsartikelen genoemd op basis waarvan onderzoek kan of moet plaats vinden. Gelukkig zijn er de mensen van Jacques Necker bv die de gemeenten bij al deze onderzoeken terzijde kunnen staan.
Zo is daar art. 213a van de Gemeentewet, dat voorschrijft dat B&W periodiek onderzoek doen naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door henzelf gevoerde bestuur. Ze moeten dat doen aan de hand van een door de gemeenteraad vastgestelde verordening, en over de resultaten schriftelijk aan de raad en aan de Rekenkamer rapporteren.
Waarom horen we daar zo weinig over? Waarom komt er nooit een onderzoek in de publiciteit waaruit blijkt dat een gemeente al jarenlang ondoelmatig werkt, en dat er grote besparingen mogelijk zijn, zodat het OZB-tarief het volgend jaar drastisch omlaag kan?
Ik zou niet graag lid zijn van een college dat met deze mededeling naar buiten komt. In plaats van vreugde bij het volk over de lagere belastingdruk, zal zo’n mededeling vooral woede oproepen, omdat de burger kennelijk jarenlang zonder noodzaak veel te veel belasting heeft betaald. Bovendien scheelt ‘ondoelmatig’ maar een paar letters met ‘onrechtmatig’, en met die associatie heb je helemaal de poppen aan het dansen.
Alleen een college met nieuwe wethouders kan zich zo’n mededeling permitteren. Maar die hebben meestal wel iets anders aan hun hoofd dan art. 213a van de Gemeentewet. Bovendien lopen ze ook nog het risico verantwoordelijk gesteld te worden voor de verspilling onder hun voorgangers, van wie zij immers de verantwoordelijkheid hebben overgenomen.
Het lijkt me ook niet de enige reden dat art.-213a onderzoeken weinig spectaculaire resultaten opleveren. In feite geeft art. 213a een opdracht aan het college om de ambtelijke organisatie op doelmatigheid te onderzoeken. Daarbij loopt niet alleen het college risico’s, maar geldt dat ook voor de ambtelijke leidinggevenden. Die worden ontmaskerd als slechte managers wanneer er zomaar ineens blijkt dat er ondoelmatig wordt gewerkt. Wanneer er in het kader van art. 213a wordt gesuggereerd om efficiënter te gaan werken, zullen ze alles uit de kast halen om aan te tonen dat de bestaande werkwijze de enig mogelijke is, dat een andere werkwijze strijdig is met rijksnormen, of dat daarmee de burger wordt gedupeerd.
Betekent dat nu dat er bij gemeenten geen efficiencywinst te realiseren valt? Ik denk dat de praktijk het tegendeel heeft laten zien. Maar dat komt omdat efficiencymaatregelen meestal in een andere context worden genomen. Niet die van een onderzoek of er hier of daar iets niet deugt, maar in het kader van bezuinigingsopdrachten. Dergelijke opdrachten kunnen voortvloeien uit de benarde financiële situatie van de gemeente, bij voorbeeld vanwege teruglopende rijksuitkeringen, maar ook uit de ambitie van een gemeente om nieuwe taken op zich te nemen, zonder dat het tot lastenverzwaring leidt. Vaak zie je dat in collegeprogramma’s ook afspraken worden gemaakt over dergelijke bezuinigingen om nieuwe ambities te kunnen realiseren.
Een dergelijk kader draagt ambtenaren en wethouders uit om met bezuinigingsvoorstellen te komen zonder dat voorstellen voor efficiencyverbetering terugslaan op degene die voor de huidige werkwijze verantwoordelijk is. Integendeel: wie in dit kader kan aangeven hoe er efficiënter kan worden gewerkt, komt juist te boek te staan als een goede manager: inventief en creatief. Hoe minder nadeel bezuinigingsvoorstellen met zich meebrengen voor de burger, hoe beter. In het beste geval brengt een bezuinigingsvoorstel helemaal geen nadelen met zich mee, en is het dus een pure doelmatigheidsverbetering. Wie met zo’n voorstel komt, stijgt in aanzien vanwege de gevonden financiële ruimte in plaats van verantwoordelijk te worden gesteld voor verspilling in het verleden. Bij een art.-213a onderzoek is dat heel anders.

In Overheidsmanagement maart 2009.