Zoek op trefwoord :
Maakbaarheidsfetisjisme
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 31-07-2007

Het is dit jaar al weer niets geworden met verantwoordingsdag. Minister-president Balkenende had er geen zin an, en liet de verantwoording over 2006 met een gerust hart over aan vice-premier Wouter Bos, die dat jaar nu juist leider van de oppositie geweest was. Twee jaar eerder ontbraken de fractievoorzitters van de regeringspartijen demonstratief, omdat zij liever gingen folderen voor de Europese Grondwet.
Waarom wil het met die verantwoordingsdag maar niets worden? Hebben politici gewoon een broertje dood het afleggen van verantwoording? Waarom grijpen de oppositiepartijen verantwoordingsdag dan niet aan om gehakt te maken van het regeringsbeleid? Toch was dat de bedoeling: woensdag, gehaktdag.
Nu zijn oppositiepartijen niet afkerig zijn van het vragen van verantwoording over de resultaten van het beleid. Elke dinsdagmiddag is er het vragenuurtje waar ministers verantwoording afleggen over uitvoeringskwesties waar daarvoor wat over in de krant gestaan heeft. Dat vragenuurtje scoort hoger dan verantwoordingsdag, door de wijze van verantwoording. Hoe meer omvattend de verantwoording, hoe lastiger het wordt zich te focussen op een paar punten die tot de verbeelding spreken. De hardhandige ondervragingen door Nederlandse militairen van gevangenen in Irak spreekt meer aan dan de beleidsverantwoording over een heel jaar.
Bovendien zou als uitvloeisel van het VBTB-proces de verantwoording vooral moeten gaan over de vraag of de kwantitatieve doelstellingen van het beleid zijn gerealiseerd: is de werkloosheid conform de doelstellingen afgenomen, net als de criminaliteit? Daarbij blijkt echter dat de maatschappij slechts beperkt maakbaar is. Een kamerlid dat zich werkelijk zou opwinden over het niet halen van targets in begrotingen, maakt zich al snel belachelijk. Die doelstellingen zijn vaak ook willekeurig gekozen. Het is cijferfetsjisme.
In hun betere momenten realiseren politici zich dat. In 2003 zei Balkenende in de Tinbergenlezing: ‘de overheid maakt niet, maar maakt mogelijk’. Toen bij de evaluatie van het grotestedenbeleid bleek dat 58% van de afgesproken kwantitatieve doelstellingen niet gehaald was, heeft niemand ervoor gepleit de subsidies van de betreffende gemeenten terug te vorderen. De minister concludeerde dat aansturing op maatschappelijke effecten niet werkt, maar dat men beter op output kan sturen.
Desondanks zijn in het beleidsprogramma van het nieuwe kabinet opnieuw kwantitatieve doelstellingen van het beleid geformuleerd. Sommige daarvan zijn zinvol: verhoging van het de capaciteit van het openbaar vervoer met 5% per jaar kan van bovenaf worden gerealiseerd, al blijft het de vraag of men daarmee het grotere aantal reizigers aan zal kunnen. Tot op zekere hoogte geldt zoiets ook voor het woningbouwprogramma.
Maar het kabinet belooft ook dat een meldpunt voor gestolen fietsen het aantal fietsendiefstallen met 100.000 per jaar zal doen verminderen. Dat meldpunt wordt gepresenteerd als de vrucht van de consultatie van de bevolking, maar bestaat in werkelijkheid allang. 200.000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt komen aan de slag. En 50.000 allochtone vrouwen gaan vrijwilligerswerk doen. Het aantal voortijdige schoolverlaters wordt tot de helft teruggebracht, het aantal vermijdbare fouten in de curatieve zorg idem.
Omdat het in het verleden gestelde doel van een reductie van de criminaliteit met 25% nog niet gehaald is, moeten er extra maatregelen worden genomen. Daarom alsnog 19% minder geweldsdelicten en 5% minder vermogensdelicten, het staat er echt. Niemand kan aangeven waarom de voorgestelde maatregelen nu juist die effecten zullen hebben. En niemand zal dan ook over drie jaar het kabinet nog met deze doelstellingen confronteren.

In Overheidsmanagement juli 2007.