Zoek op trefwoord :
Energiebeleid
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 15-02-2007

Moet de overheid een energiebeleid voeren? Daar zijn goede en slechte redenen voor. Een slechte reden is dat energie belangrijk is. Kleding is misschien wel net zo belangrijk. Toch laat de overheid bij kleding de handel en productie met een gerust hart aan de markt over. Die verschaft producten naar ieders smaak en nagenoeg voor elke portemonnee.
Waarom kan dat bij de energievoorziening dan niet? Niet vanwege het belang van energie, maar vanwege een aantal specifieke kenmerken van de energiemarkt. Energieverbruik brengt allerlei externe effecten met zich mee. Bij de meeste vormen van energiegebruik worden eindige voorraden uitgeput, waardoor een volgende generatie afhankelijk wordt van duurdere energievormen. De overblijvende voorraden raken steeds meer geconcentreerd in landen met onsmakelijke regiems, waar we op die manier van afhankelijk worden. En de energieproductie levert afval op, dat bij kernsplitsing radio-actief is, en bij fossiele brandstoffen het broeikaseffect versterkt.
Gas en elektriciteit vragen een transport- en een distributienet. Aanleg en beheer daarvan is een natuurlijk monopolie. Daar moet de overheid een stevige greep op hebben, hetzij door bezit, hetzij door toezicht. Maar beslissingen over productie en transport kunnen niet volledig onafhankelijk van elkaar worden genomen. Wanneer we elektriciteit uit waterkracht inkopen in Noorwegen hebben we daar een kabel voor nodig. Naarmate we meer windenergie gebruiken, moeten we rekening houden met snelle fluctuaties in het aanbod, en moet de capaciteit van het transportnet daarop zijn afgestemd. Anders valt de stroom uit in heel West-Europa.
Alles bij elkaar maakt dit overheidsbemoeienis met de energievoorziening onontkoombaar, niet alleen met het transport, maar ook met de energiebronnen. Wie dat aan de vrije markt overlaat, accepteert dat bij de inzet van energiebronnen alleen korte-termijnbelangen tellen, en dat transport en productie onvoldoende op elkaar afgestemd raken. De overheid kan energieproductie sturen met subsidies en heffingen, waarmee marktpartijen gestimuleerd worden om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, energie op duurzame wijze op te wekken, en te investeren in energiebesparing. Het probleem is dan wel dat het rendement van investeringen in duurzame energie of energiebesparing onzeker blijft, omdat de prijs van de uitgespaarde fossiele brandstoffen aan grote fluctuaties onderhevig is.
Een alternatief is dat van boven af voorschriften worden gegeven voor de inzet van brandstoffen, met name bij de elektriciteitsproductie. Je streeft dan naar duurzaamheid en diversificatie, om zo weinig mogelijk afhankelijk te zijn van één bron. Zo'n systeem hadden we twintig jaar geleden in Nederland, maar moesten we loslaten vanwege Europese afspraken over de vrije markt. Sindsdien werden elektriciteitscentrales in Nederland gesloten, en voeren we uit Frankrijk de stroomproductie van drie kerncentrales in. Vrije concurrentie op de energiemarkt belemmert duurzame oplossingen.
Willen we niet afhankelijk blijven van Poetin, dan moeten we opnieuw een diversificatiebeleid voeren. De vraag is wie dat moet doen. Europa verbiedt een nationaal energiebeleid. Maar een Europees energiebeleid zou betekenen dat Brussel bepaalt of er in Frankrijk en Duitsland kerncentrales worden gebouwd of gesloten. Dat accepteren die landen niet. Europa kan wel een nationaal energiebeleid verbieden, maar zelf geen beleid opleggen. Wanneer het licht uitgaat weten we dus hoe dat komt: door Europa.