Zoek op trefwoord :
Verdwaald in de eigen regels
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 07-08-2005

'Meedoen, meer werk, minder regels'. Dat is de leuze van dit kabinet. 'Meedoen' is bij het referendum over de Europese grondwet aardig gelukt. Met 'meer werk' wil het nog niet vlotten. En 'minder regels'?
Kijk eens wat er gebeurt bij de onroerende-zaakbelasting. Daar introduceert het kabinet de ene nieuwe regel na de andere. Dat komt omdat men coûte que coûte afwil van de belasting die huurders van huizen nu moeten betalen. Eigenlijk was er in de Tweede Kamer maar één partij die dat echt wilde, de VVD, en heeft die inmiddels zich in het Liberaal manifest uitgesproken voor een groter gemeentelijk belastinggebied. Maar het kabinet houdt zich gewoon aan de afspraak, ook als er niemand meer is die aan die afspraak hecht.
Met het afschaffen van de OZB van huurders van woningen doet zich in de eerste plaats het probleem voor hoe je de gemeenten daarvoor compenseert. Daar zijn geen eenvoudige oplossingen voor, en de oplossing die het kabinet kiest is dan ook buitengewoon ingewikkeld. Maar er ontstaat ook het probleem dat tot nu toe de normering van de OZB van bedrijven en van eigenaren van woningen gebaseerd was op het tarief dat voor huurders voor woningen gold, omdat die heffing de meeste irritatie opriep en gemeenten dus verondersteld werden met die heffing het meest terughouden te zijn.
Dus heeft men voor de overblijvende onderdelen van de OZB een andere normering moeten zoeken. In de eerste plaats wordt er bij de drie heffingen (eigenaren woningen, gebruikers en eigenaren van overige panden) een absoluut maximum voor het tarief voorgesteld. Die maxima zijn zo hoog, dat daar niet snel problemen over zullen ontstaan. Maar er worden ook beperkingen gesteld aan de percentages waarmee de tarieven mogen stijgen, wanneer ze boven bepaalde drempelwaarden liggen, die in het eerste jaar gelijk zijn aan de rekentarieven die bij de verdeling van het gemeentefonds worden toegepast.
Dit is typisch een regel met perverse effecten. In de jaren tachtig probeerde het Ministerie van Economische Zaken zo de elektriciteitsprijzen te beheersen. Het betekende dat ook wanneer de maximale prijsstijging niet nodig was, gemeenten er toch voor kozen, omdat je een te lage prijsstijging in volgende jaren nooit meer goed zou kunnen maken. Zo zal het met de OZB-tarieven ook gaan: het wettelijk maximum zal beleidsmatig de norm worden. Na enige tijd zal overal het drempeltarief gelden, en is er materieel geen sprake meer van eigen gemeentelijke afwegingsruimte.
De opstellers van het wetsontwerp komen er niet uit hoe hoog het toegelaten stijgingspercentage is. Volgens het voorgestelde nieuwe artikel 220f lid 3 van de Gemeentewet, is dit 'het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling'. Dat betekent dat wanneer alle gemeenten dit stijgingspercentage zouden toepassen, de totale opbrengst van de OZB gelijk zou oplopen met het bruto binnenlands product. Dat is ook zo ongeveer de praktijk van afgelopen tien jaar. Omdat voor gemeenten met een laag tarief de beperking niet geldt, zal de totale stijging hoger uitkomen dan de groei van het BBP, met dank aan drs G. Zalm.
In de Memorie van Toelichting (p. 14) vindt echter een andere berekeningswijze plaats. Hier wordt van de trendmatige reële stijging van het BBP de areaalontwikkeling afgetrokken om op het toegelaten stijgingspercentage te komen. Dat betekent dat de inflatie buiten beschouwing blijft, en gemeenten niet in staat worden gesteld hun tarieven aan de geldontwaarding aan te passen. Dat zou zeer onredelijk zijn, maar het geeft ook aan dat de voorgestelde regels al te moeilijk zijn voor de ambtenaren die ze ontwerpen.
Maar het is nog erger. In de toekomst vindt jaarlijks hertaxatie plaats, wat meestal hogere WOZ-waarden oplevert. Het is de bedoeling dat de gemeenten de opbrengst daarvan 'teruggeven' aan de burger, zoals nu ook regel is, al wordt de gemeente wel geacht de effecten van dalende WOZ-waarden zelf op te vangen. Daarom dient voor elke gemeente de toegelaten tariefstijging nog verminderd te worden met het percentage waarmee in die gemeente het afgelopen jaar de totale waarde is gestegen. Dat levert voor elke gemeente een ander maximaal stijgingspercentage voor het tarief op, dat lager is naarmate de waardestijging hoger is.
Gemeente met een hoge waardestijging worden echter ook geconfronteerd met een hoger bedrag dat via de uitkering uit het gemeentefonds verevend wordt. Die achteruitgang mogen ze niet compenseren in hun OZB-tarief. Gemeente waar de waarde van de panden meer dan gemiddeld stijgt, raken dat voordeel dus langs twee wegen kwijt, en gaan er per saldo op achteruit, zelfs wanneer die waardestijging het gevolg is van het beleid van de gemeente zelf. Hier is de minister van BZK toch echt in zijn eigen regels verdwaald geraakt.

In Overheidsmanagement juli-augustus 2005