Zoek op trefwoord :
Subsidiariteit
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 14-05-2005

Een belangrijk leerstuk uit de theorie van de collectieve uitgaven is het subsidiariteitsbeginsel. Niet elke overheidsbeslissing heeft dezelfde reikwijdte. We onderscheiden gemeentelijke wegen, provinciale wegen en rijkswegen, waarover op verschillende bestuursniveaus beslissingen worden genomen. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in, dat dergelijke beslissingen genomen moeten worden op het laagst mogelijke niveau. Dat leidt ertoe dat besluiten zo veel mogelijk in overeenstemming zijn met de wens van degenen voor wie ze relevant zijn, en dat levert een maximale bijdrage aan de welvaart.
In feite is dit de ratio van het naast elkaar bestaan van verschillende bestuurslagen, waarbij geprobeerd wordt op elk niveau ervoor te zorgen dat de kring van degenen die belang hebben bij een bepaalde voorziening zoveel mogelijk overeenkomt met die van degenen die er via hun stemrecht over beslissen. Het is ook de achtergrond van verschillende pogingen om de specifieke uitkeringen te saneren. In de Memorie van toelichting bij de Financiële Verhoudingswet 1984 werd zelfs geconstateerd dat specifieke uitkeringen het mogelijk maken dat 'een voorziening tot stand komt waaraan in een gemeente nauwelijks behoefte bestaat'. Op die manier wordt dus geld verspild, en dat gaat ten koste van onze welvaart.
Er zijn ook andere argumenten om beslissingen op een zo laag mogelijk niveau te leggen: boven een bepaald aantal inwoners worden ambtelijke apparaten disproportioneel duurder, en nieuw beleid kan beter worden uitgeprobeerd door één eigenwijze gemeente dan direct in het hele land te worden opgelegd.
Toch blijkt het vaak moeilijk in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel te handelen. Wanneer in twee aangrenzende gemeenten verschillende sluitingstijden voor de café's gelden, kan dat leiden tot meer klandizie voor de café's in de gemeente met de ruimste sluitingstijden. Wie niet bereid is dat te accepteren, komt uit op gelijke sluitingstijden in heel Europa, maar dat betekent dat op veel plaatsen de sluitingstijden anders geregeld zijn dan de meest mensen zouden willen.
Soms worden regels vastgesteld op een hoger niveau dan vanuit het subsidiariteitsbeginsel verdedigbaar is, omdat er normen en waarden in het geding zijn. Dat geldt voor de hoogte van de bijstandsuitkeringen, maar ook voor de leerplicht en het rechtsstelsel. Hier domineert het bestuursniveau met de sterkste democratische verankering, en dat is tegenwoordig nu eenmaal het nationale niveau. Tweede-Kamerverkiezingen zijn de verkiezingen met de hoogste opkomst, en de media schenken ook de meeste aandacht aan de landelijke politiek. Met het verval van de regionale dagbladen wordt dat alleen maar sterker.
Intussen worden we steeds meer geconfronteerd met zaken die op Europees niveau worden geregeld. Er is elke keer weer wat nieuws: vanwege de richtlijn voor fijn stof mogen er in Nederland geen nieuwe wegen meer worden aangelegd en huizen gebouwd, bij seksuele intimidatie gaat de omgekeerde bewijslast gelden, en gemeenten zijn niet vrij met welke woningcorporatie zij in zee gaan. Allemaal in strijd met het subsidiariteitsbeginsel.
Nu wordt er nergens zo veel over subsidiariteit gepraat als in Europa. In de Nederlandse grondwet kom je die term niet tegen, in het voorstel voor de Europese grondwet lezen we: 'Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.' Er is ook een hele procedure opgetuigd om de nationale parlementen daarop te laten toezien.
Maar de crux zit er natuurlijk in, dat het subsidiariteitsbeginsel slechts van toepassing is op gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen. En die exclusieve bevoegdheid geldt in ieder geval het concurrentiebeleid. En omdat men in Brussel alles als handel beschouwt, worden we voortdurend geconfronteerd met ingrepen vanuit Brussel die absoluut in strijd zijn met het subsidiariteitsbeginsel, van de BTW op schoenreparaties tot de veiligheid van wipkippen en de uitrusting van antieke zeilschepen.
In Europees verband is er alle reden het subsidiariteitsbeginsel juist heel rigoureus toe te passen. In verschillende Europese landen heeft men heel uiteenlopende opvattingen over wat de overheid moet doen. De omstandigheden verschillen ook sterk, vooral economisch. En er is wel een Europees parlement, maar er is geen Europese democratie. En dat komt niet door de machtsverhouding tussen de Europese organen, maar door het ontbreken van Europese media en echte Europese partijen. Maar uit de behoefte Europese subsidies te verstrekken aan stadsvernieuwingsprojecten, blijkt dat men in Brussel geen enkele affiniteit heeft met subsidiariteit. Het subsidie-rariteitsbeginsel? Dat hanteren we voordurend!
De Europese integratie is een volstrekt uit de hand gelopen project. Desondanks willen de voorstanders met de Europese grondwet een nieuwe stap zetten. Daarbij zeggen ze juist de critici tegemoet te komen. Maar waarom zijn er dan geen voorstanders van de Europese integratie die oproepen tegen te stemmen?

In Overheidsmanagement mei 2005.