Zoek op trefwoord :
Wethouders bij de raad
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 16-04-2005

Vóór zijn aftreden heeft Thom de Graaf een wijziging van de gemeentewet in gang gezet om het College van B&W het recht te geven de eigen voorstellen in de gemeenteraad te verdedigen, en een oordeel te vellen over initiatiefvoorstellen. Daarmee herstelt hij iets dat voor de dualisering vanzelfsprekend was, maar nu niet meer door elke gemeenteraad gewild wordt.
Het is interessant dat zo'n voorstel tot herstel van de oude toestand komt van de Minister van Bestuurlijke Vernieuwing, terwijl het hier toch eerder om bestuurlijke restauratie gaat. Zo zie je maar dat staatsrechtelijke vernieuwingen nooit onomkeerbaar zijn. Veel voorstellen tot 'modernisering' zijn niet anders dan het teruggaan naar de oude toestand: de Wet Modernisering Universitair Bestuur, de herinvoering van het districtenstelsel, de afbraak van de sociale zekerheid.
Toch ben ik het in dit geval volkomen met De Graaf eens, al roept zijn voorstel alom verzet op. Volgens VNG-magazine van 4 maart j.l. is niet alleen de VNG tegen, maar ook allerlei belangenverenigingen: van de griffiers, van de raadsleden, van de wethouders en van de gemeentesecretarissen. Van die laatste twee begrijp ik dat niet: het gaat hier om het corrigeren van een fout in de dualiseringswet waardoor het college te veel buiten spel is geraakt. Kennelijk zijn de burgemeesters de enigen die dat begrijpen. Goeie lui!
De essentie van de dualisering is te voorkomen dat de slager zijn eigen vlees keurt, dus dat diegenen die de voorstellen aan de gemeenteraad doen, daar tegelijkertijd over stemmen. Fracties moeten vrij zijn in hun oordeel over collegevoorstellen, en niet erdoor gehinderd worden dat hun meest prominente lid zich al aan een voorstel gebonden heeft. Om dat te voorkomen gingen wethouders toen ze nog raadslid waren heikele punten van te voren met hun fractie bespreken. Daardoor was de zaak al 'dichtgetimmerd' voor de openbare behandeling plaats vond, tot frustratie van belanghebbende burgers en van de oppositie. Elzinga noemde dat kluitjesvoetbal.
Het monisme kwam voort uit de opvatting van Thorbecke dat op lokaal niveau de beweging uit de volksvertegenwoordiging zelf voortkomt, en dat B&W er alleen waren om de besluiten van de raad uit te voeren. In 1914 constateerde Van Poelje in zijn proefschrift echter dat de feitelijke situatie heel anders was: besluiten werden voorbereid door het college en de ambtelijke organisatie, en getoetst door de gemeenteraad. In plaats van de regerende raad hadden we de controlerende raad gekregen. En het al eerder geopperde idee om de functies van raadslid en wethouder te ontvlechten, achtte Van Poelje daarmee volledig in overeenstemming.
Het heeft even geduurd, maar in 2002 was het dan zover. Daarna zijn echter allerlei valse profeten opgestaan, die het dualisme heel anders interpreteerden: als een systeem waarbij raad en college hun bevoegdheden los van elkaar uitoefenden. Terwijl in de zaal van de Tweede Kamer de ministers een prominente plaats innemen, kreeg je raadszalen (Nijmegen b.v.), waar de wethouders ergens achteraf zitten, even teruggetrokken als de ambtenaren en de stenografen.
Daarbij werd de kaderstellende rol van de gemeenteraad geïnterpreteerd als een spontaan proces, niet als iets dat zou moeten plaats vinden op basis van voorstellen van het college. Gemeenteraden gingen een eigen raadsprogramma opstellen en eigen beleidsnota's maken. In reactie daarop vonden sommige colleges van B&W dat wanneer er bezuinigd moest worden, de raad maar moest zeggen waarop.
Toch is artikel 160 van de Gemeentewet, dat het college de bevoegdheid geeft beslissingen van de raad voor te bereiden, gewoon van kracht gebleven. Daar hoort ook bij het recht om de eigen voorstellen in de raad te verdedigen, net als ministers dat hebben. Besluitvorming buiten B&W om heeft als evidente nadelen dat daarbij de deskundigheid van het ambtelijk apparaat minder gemakkelijk kan worden gebruikt, en dat het college niet in staat is om in de gemeenteraad aan te geven of de beoogde kaders ook realistisch zijn. Daarom schrijft art. 190 ook nog eens voor dat B&W de begroting aan de raad aanbieden
Vaststelling van een raadsprogramma of zelfstandige kaderstelling betekent ook een veel te groot tijdsbeslag voor raadsleden. Vandaar die klachten dat de dualisering zoveel tijd kost. Raadsleden moeten niet het werk van het college doen, maar kritisch toetsen of ze op grond van hun eigen partijpolitieke opvattingen met collegevoorstellen kunnen instemmen. Dan krijg je de broodnodige verlevendiging van de lokale politiek.
'Eigen' voorstellen van de raad zullen altijd door een clubje raadsleden uit verschillende fracties moeten worden voorbereid. Zo heb je in feite de situatie van voor de dualisering terug, toen de wethouders deze rol vervulden. Die raadsleden komen daarmee ook in de positie van slagers die hun eigen vlees keuren, en hun collega's kunnen de voorstellen niet meer onafhankelijk toetsen aan hun eigen partij-opvattingen. Daarmee is een nieuw monisme gecreëerd. Spreekrecht voor wethouders in de gemeenteraad is dan ook niet het terugdraaien van de dualisering. Het is het veilig stellen ervan.