Verschenen: 26-10-2003
In het debat rond de vernieuwing van het openbaar bestuur neemt prestatiemeting een centrale rol in. Waarom laten we overheidsinstellingen niet vrij hun eigen werkwijze te kiezen, en rekenen we ze af op het resultaat? Het was een van de dingen die Pim Fortuijn propageerde, maar we vinden dat even goed terug bij de PvdA’ers Bussemaker en Van der Ploeg, in de inleiding bij de door hun geredigeerde bundel Leven na Paars?
Gemeenten proberen allang te begroten op basis van prestaties, inclusief een afrekeningsmechanisme. We kennen termen als New Public Management, BBI, productbegroting, het Tilburgse model, contractmanagement. Daarbij probeert men begrotingsbedragen af te leiden uit de door een gemeentelijke dienst te leveren productie, en die daar dan ook aan te binden. Er is wat dat betreft een opvallende overeenkomst tussen de meeste grote gemeenten: bijna allemaal vinden ze dat ze een productbegroting moeten hebben, maar wanneer je kritisch kijkt zie je dat geen enkele gemeenten daarin geslaagd is.
Dat heeft het Rijk niet verhinderd om een eigen systeem van prestatiemeting te introduceren, het VBTB-model. Daarbij gaat het niet om de output, maar om de maatschappelijke effecten, de outcome. Wat willen we bereiken? Dat moet in kwantitatieve termen worden aangegeven, en als dat niet mogelijk is, vinden ze bij de Rekenkamer dat je het geld ook maar beter in je zak kunt houden.
De neerslag van dit streven zien we in de Miljoenennota 2004. Daarin worden op alle beleidsterreinen ambities geformuleerd waarop het kabinet zich aan het eind van de kabinetsperiode graag laat afrekenen. Sommige daarvan worden redelijk exact omschreven. Zo belooft Melanie Schultz dat het aantal storingen van de spoorweginfrastructuur in 2007 35 à 40 % lager zal zijn dan in 2002. Zoiets laat zich ook redelijk plannen, omdat het gaat om het verrichten van onderhoud aan materiële objecten, waar je weinig afhankelijk bent van menselijk gedrag.
Lastiger maakt zij het zichzelf met de toezegging dat de punctualiteit van het spoor zal toenemen van 81 % naar 87-89 %. Hierbij maakt zij zich afhankelijk van de NS als organisatie, en die heeft nu eenmaal een eigen leiding. Zij moet erop toezien, dat de NS zijn doelsteling haalt, maar laat zich daar nu ook zelf op afrekenen. Dat betekent, dat wanneer de NS trucs toepast (minder treinen laten vertrekken, treinen minder vaak laten wachten op andere treinen met vertraging), het haar belang wordt om daar niet kritisch naar te kijken, want dan blijkt tegelijkertijd dat zijzelf onvoldoende gepresteerd heeft.
Elders vinden we veel vagere doelstellingen. Wat te zeggen van ‘meer veiligheid door een daling van de criminaliteit en overlast met 25 % in het vizier te krijgen’. Dat is een merkwaardige beeldspraak. Daarachter zie je onderhandelingen van ambtenaren van Financiën en van Justitie, waarbij de eersten de taak hebben de Miljoenennota te beleggen met kwantitatieve doelstellingen, terwijl de laatsten weten dat je je nooit op dergelijke cijfers kunt vastleggen op terreinen waar het menselijk gedrag een doorslaggevende factor vormt.
Een curieuze doelstelling is ook ‘een restrictief toelatingsbeleid’. Met zo’n beleid is niets mis, maar het is natuurlijk niet de doelstelling. De doelstelling is zo weinig mogelijk vreemdelingen toe te laten. Dat leent zich echter principieel niet voor kwantificering, want dan zou je een quota-beleid voeren, en dat is strijdig met het wettelijke uitgangspunt dat iedereen asiel krijgt die daar recht op heeft.
Nog interessanter is de doelstelling ten aanzien van de economische groei, te weten een groei die boven het Europese gemiddelde ligt. Toch staan we binnen Europa een convergentiebeleid voor, waarbij de arme landen sneller groeien dan de rijke. Daarom worden Ierland, Portugal en Griekenland op kosten van Europa geasfalteerd. Wanneer rijke landen als Nederland desondanks sneller willen groeien dan het gemiddelde, blijven de arme achter. Kennelijk heeft men hier niet goed over nagedacht.
Binnen twee weken na de miljoenennota distantieerden de ministers De Graaf en Remkes zich al weer van het presenteren van maatschappelijk doelstellingen in de Miljoenennota. In NRC Handelsblad van 27 september schreven zij: “geen enkele politicus kan garanties afgeven over het gedrag van anderen.” Zo is het. Maar waarom bepaalde Remkes dan nog begin dit jaar dat in de gemeentebegroting per programma de beoogde maatschappelijke effecten moesten worden aangegeven? En wat is er dan nog over van de pretentie van het kabinet om zich af te laten rekenen op de beleidsdoelstellingen in de Miljoenennota? Kennelijk zijn de VBTB’ers uitgeteld.
In Economenblad okotber 2003