Zoek op trefwoord :
Nieuwe bijstandswet brengt gemeenten in problemen
Verschenen in 'PvdA Leiden' - 25-10-2003

Bij de Sociale Dienst vindt komend jaar een kleine revolutie plaats. Kon de gemeente tot nu toe een groot deel van het geld dat als bijstandsuitkering verstrekt was rechtstreeks bij het Ministerie van SoZaWe declareren, vanaf 1 januari 2004 krijgt de gemeente daarvoor een bedrag dat niet bepaald wordt door wat feitelijk aan uitkeringen wordt verstrekt, maar op een andere manier wordt berekend. In een overgangsfase speelt het bedrag dat in vorige jaren werd verstrekt nog een grote rol, uiteindelijk zal het bedrag volledig bepaald worden door kenmerken van de gemeente als het aantal inwoners, het percentage allochtonen en het percentage eenoudergezinnen. Er is daartoe een ingewikkeld verdeelmodel ontworpen. Het totale bedrag dat beschikbaar is wordt bepaald door wat de gemeenten in totaal aan bijstandsuitkeringen verstrekken.

De consequentie van dit systeem is, dat de bijstanduitkeringen die een sociale dienst verstrekt, rechtstreeks gevolgen hebben voor de financiën van de gemeente. Wanneer een gemeente geconfronteerd wordt met een sterkere groei van het aantal bijstandscliënten dan andere gemeenten, dan heeft dat nadelige gevolgen voor de gemeentekas, en moeten B. en W. beslissen of dat wordt opgevangen door de belastingen te verhogen (zolang dat nog kan), of te bezuinigen. Slagen B. en W. er daarentegen in om meer dan gemiddeld bijstandscliënten aan het werk te helpen of fraude tegen te gaan, dan heeft de gemeente een financieel voordeel.

Principieel lijkt mij hier weinig op af te dingen, zolang de gemeenten de bijstandswet uitvoeren, en niet het Rijk. Het zijn dan de gemeenten die bepalen hoe een sociale dienst functioneert en hoeveel geld ze daarvoor beschikbaar stellen. Wanneer ze onvoldoende geld beschikbaar stellen en daardoor te weinig kritisch zijn bij het verstrekking van uitkeringen, moet het Rijk bijpassen. Dat is in Amsterdam en Rotterdam aanwijsbaar gebeurd.

Het nieuwe systeem maakt dus dat gemeenten volledig geconfronteerd worden met de financiële consequenties van hun beleid. Wie bepaalt, betaalt. Het maakt ook dat het ministerie zich veel minder met de uitvoering hoeft bezig te houden, en die ontwikkeling zien we nu inderdaad, al zou nog meer vrijheid wenselijk zijn. Het systeem maakt de sociale dienst ook minder tot het speeltje van één wethouder, omdat alle wethouders belang krijgen bij de financiële uitkomst.

Angst dat de gemeenten afwegingen zullen maken die voor de cliënten minder gunstig uitpakken dan wanneer het Rijk de sociale diensten controleert, lijkt me met name vanuit de PvdA merkwaardig. Geloven wij echt, dat al die gemeenteraden en colleges van B. en W. waarin de PvdA een sterke positie heeft, minder sociaal denken dan het kabinet Balkenende?

Daarvoor is natuurlijk wel nodig, dat de gemeenten over voldoende geld beschikken. Daar schort het op drie punten aan. In de eerste plaats valt er op het verdeelsysteem het nodige aan te merken. Ik krijg niet de indruk dat het voor Leiden nadelig uitpakt – anders hadden we het college wel horen piepen – maar voor sommige andere gemeenten geldt dat wel. In het blad Sociaal bestek van mei 2001 (zie ook www.leiden.pvda.nl/bordewijk onder ‘publicaties op onderwerp’, ‘sociale zekerheid’, 31-05-2001) heb ik aangegeven wat er mis is met het systeem, en wat er verbeterd zou kunnen worden.

In de tweede plaats wordt het totale budget dat verdeeld wordt over de gemeenten, bepaald door wat de gemeenten gezamenlijk aan uitkeringen verstrekken. Dat betekent dat investeringen in de sociale dienst die leiden tot minder fraude, voor individuele gemeenten wel winstgevend kunnen zijn, maar dat voor het totaal van de gemeenten tegenover hogere apparaatskosten bij de sociale dienst geen winst op het uitkeringsbudget staat. Er treedt zo een soort interne verwurging op, waarbij gemeenten die een krachtig beleid voeren andere gemeenten klem zetten.

In de derde plaats hebben gemeenten onvoldoende mogelijkheden om uit het systeem voortvloeiende nadelen op te vangen, zeker nu de gemeenten sterk beperkt gaan worden in hun mogelijkheden om OZB te heffen. Bij de sociale diensten vindt het kabinet het aanvaardbaar dat gemeenten voor- of nadeel hebben van statistische verschillen tussen het objectieve verdeelmodel en de werkelijkheid, maar die verschillen mogen vooral niet tot een verschil in belastingdruk leiden. Ook vindt er via het gemeentefonds geen compensatie plaats voor de stijgende apparaatskosten voor de sociale dienst waar de gemeenten bij een teruglopende conjunctuur mee worden geconfronteerd, laat staan voor de extra apparaatskosten waartoe zij door het systeem geprest worden.

Het zijn deze praktische bezwaren, op grond waarvan de PvdA-fractie in de Tweede Kamer terecht tegen de nieuwe wet heeft gestemd. Maar met het principe dat het bestuur dat beslist, ook de financiële consequenties moet opvangen, is niets mis.

PG oktober 2003