Zoek op trefwoord :
Een beginselverklaring moet toch lukken
Verschenen: 23-05-2003

Moet een partij een beginselprogramma hebben? Wie kijkt naar de huidige staat van de PvdA, zou zeggen van niet. Het beginselprogramma van 1977 wordt algemeen als verouderd beschouwd en speelt geen enkele rol meer. Wanneer een kandidaat-kamerlid tegenover de kandidaatstellingscommissie zou aangeven dat hij zich in de Tweede Kamer zou gaan baseren op het beginselprogramma, zou dat voldoende reden zijn hem geen verkiesbare plaats toe te kennen. Materieel kunnen we dus stellen dat de PvdA geen beginselprogramma heeft. Die situatie bestaat naar mijn inschatting al sinds 1986, toen Max van den Berg vertrok als partijvoorzitter.

Is dat erg? Van de zeventien jaar die sindsdien verstreken zijn, heeft de PvdA gedurende twaalf achtereenvolgende jaren regeringsverantwoordelijkheid gedragen, en daarbij acht jaar de premier geleverd. De electorale resultaten zijn in die periode zeer wisselend geweest, maar er hebben toch steeds mensen op de PvdA gestemd. Die deden dat kennelijk niet vanwege het beginselprogramma, maar om andere redenen, zoals het beleid dat feitelijk gevoerd werd, of de geschiedenis van de sociaal-democratie met leiders als Troelstra, Drees en Den Uyl – bien étonnés de se trouver ensemble.

Nestgeur



Misschien herkennen sociaal-democraten elkaar eerder dan aan gemeenschappelijke beginselen aan iets dieper liggends, een bepaald levensgevoel, of wat tegenwoordig life style heet. Je kunt het ook nestgeur noemen. Niet voor niets droegen in de laatste verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer de lijsttrekkers van de rechtse partijen een stropdas, en die van de linkse niet. Marije van den Berg gaf het voorbeeld van iemand die haar tijdens diezelfde verkiezingscampagne dit jaar had toevertrouwd dat ze blij was dat ze weer op de PvdA kon stemmen. Dat gaf aan dat mensen een emotionele band kunnen hebben met de PvdA ook wanneer ze zich programmatisch niet meer in de PvdA herkennen.

Het deed me denken aan Karel van ’t Reve, die eens geschreven heeft dat hij op alle punten waar de VVD en de PvdA van mening verschilden, het eens was met de VVD, maar dat hij toch op de PvdA stemde, omdat hij zich bij de mensen in de VVD niet thuis voelde. Je hoort ook van intellectuelen die wel de overstap naar de VVD gemaakt hebben, dat ze de inzet missen waarmee in de PvdA politieke debatten gevoerd worden, en dus eigenlijk terugverlangen naar de manier waarop men het in de PvdA met elkaar oneens is.

Dat relativeert een van de argumenten die Bart Tromp aanvoert voor de noodzaak van een beginselprogramma, te weten dat de PvdA geen prepolitieke basis kent. Dat gold wellicht bij de oprichting van de SDAP, maar inmiddels is er veel meer dat leden van de PvdA bindt dan een dergelijke tekst. Dat is ook niet van vandaag of gisteren. Willem Minderhout wijst op Kossmann, die constateerde dat al voor de Tweede Wereldoorlog socialisten zich vooral onderscheidden door hun levensstijl.[i] En Gerbrandy beschouwde de uitzendingen van de VARA veel meer als een moreel dan als een politiek gevaar.[ii] Het gezamenlijk onderschrijven door leden afkomstig uit SDAP, VDB en CDU van het beginselprogramma van 1946 heeft ook niet kunnen verhinderen dat die twee laatste partijen na verloop van tijd weer herleefd zijn, de VDB onder de naam D66, de CDU eerst als ppR en daarna als EVP, beide opgegaan in GroenLinks.

De rand van de afgrond



Toch denk ik dat een partij zonder beginselprogramma er slecht aan toe is. Toen Tromp zich in het voorjaar van 2001 kandidaat stelde als partijvoorzitter, waarschuwde hij dat de partij zich aan de rand van de afgrond bevond. Dat vond iedereen ontzettend overdreven, maar een jaar later verloor de PvdA wel 22 van zijn 45 kamerzetels. Inmiddels heeft de partij daar weer 19 van teruggewonnen, maar vriend en vijand zijn het erover eens dat er weinig hoeft te gebeuren of de PvdA is de herwonnen aanhang weer kwijt.

Nu is het niet zo, dat die bedreiging weg is wanneer we maar een nieuw beginselprogramma hebben. Maar het ontbreken van zo’n programma is wel een uiting van intrinsieke zwakte van de PvdA. De PvdA heeft een periode achter de rug waarin de leiding zoveel mogelijk vrijheid nastreefde om naar bevind van zaken te handelen, zonder zich in vermoeiende debatten binnen de eigen partij te hoeven verantwoorden en vast te leggen. Die partij vertegenwoordigde toch maar een minuscuul deel van het electoraat. Als gevolg daarvan is het echter steeds minder duidelijk geworden waar de partij nu eigenlijk voor staat, en wat je van de partij kunt verwachten. En – vrij naar Willem Minderhout - zonder ideologische veren zal ook de nestgeur op den duur verdwijnen.

“Het beginselprogramma van een partij heeft op de politieke praktijk van alledag meestal maar weinig invloed.” Dat is geen argument tegen het opstellen van zo’n programma, het is een citaat uit het beginselprogramma van 1977.[iii] Het gaat er vooral om, of een partij in staat is zijn beginselen te formuleren. Een partij die dat niet kan, zal misschien nog wel met een populaire lijsttrekker af en toe electorale successen kunnen boeken, maar is daarmee nog niet in staat om duurzaam invloed uit te oefenen op de gang van zaken in ons land. Daarmee is het formuleren van een beginselprogramma vooral een test voor de levensvatbaarheid van een partij op langere termijn.

Beginselprogramma of beginselverklaring?

Een vraag die wel gesteld moet worden is of het document waarin een partij zijn beginselen neerlegt, moet worden aangeduid als beginselprogramma. Dat is traditie in de socialistische beweging, maar wel een traditie die teruggaat op het geloof in zoiets als een socialistische maatschappij, die als een soort einddoel geldt voor de socialistische beweging. Dat klonk ook nog door in het programma van 1977:[iv]

Demokratisch-socialisten zetten zich in voor een samenleving waarin de kwaliteit van het bestaan voor allen gelijk is. ... Van zulk een samenleving verwachten socialisten dat ze de ontwikkeling van eigenschappen die de mensen met elkaar verbinden zal bevorderen. Onderlinge wedijver in de zin van naijver en het streven naar persoonlijke of groepsvoordelen, terwijl anderen gebrek lijden, zullen er geen gunstige bodem vinden; menselijke solidariteit daarentegen wel.

Het riep de vraag op, wat er met de PvdA moet gebeuren wanneer zo’n maatschappij eenmaal gerealiseerd is, terwijl de door Tromp voorgestane benadering van een project dat nooit af is, mij veel realistischer lijkt. Daarom zou ik liever spreken van een beginselverklaring dan van een beginselprogramma. Daarmee voorkom je ook dat onder het mom van beginselen allerlei tijdgebonden wensen worden ingebracht die eerder in een verkiezingsprogramma thuis horen. Gratis openbaar vervoer is niet iets voor in zo’n beginselverklaring.

Breideling van het kapitalisme

Tromp stelt voor dat de breideling van het kapitalisme het centrale punt in een dergelijke verklaring zou worden. Daar valt veel voor te zeggen. De term sluit ontegenzeggelijk aan bij de traditie van de sociaal-democratie. Het betekent een duidelijke keuze voor een gemengde economische orde. Daarmee zegt het iets over de inrichting van de maatschappij, maar het biedt ruimte aan allerlei motieven die aan die breideling ten grondslag kunnen liggen, zoals de inkomensverdeling, de zorg voor collectieve goederen, de zorg voor het milieu, en de strijd tegen allerlei verloederingsverschijnselen onder invloed van de commercialisering van de media.

Het geeft ook ruimte aan een scala van middelen waarmee de overheid in de economie ingrijpt: belastingheffing, milieuregels, sociale uitkeringen, subsidies, en zelf uitvoeren van taken door de overheid wanneer die zich onvoldoende lenen voor marktprincipes. De angst dat de PvdA op die manier allen maar optreedt als puinruimer voor het kapitalisme, zoals verwoord in het huidige beginselprogramma, [v] zal geen bezwaar meer zijn tegen een dergelijke formulering.

Er zitten echter ook de nodige haken en ogen aan, van heel uiteenlopende aard. Je kunt je afvragen of breideling van het kapitalisme als overkoepelende doelstelling voor de PvdA wel voldoende onderscheidend is, of het geloofwaardig is, of het voldoende eenduidig is, en of het volledig is. In het volgende zal ik die vragen nader toelichten, en aangeven in welke richting ik een antwoord zou willen zoeken.

Marije van den Berg en Marieke Bolle merken terecht op dat ‘breideling van het kapitalisme’ is ook wel erg ouderwets taalgebruik is. Het woord breidelen kennen we vooral in de samenstelling ‘persbreidel’, en dat roept geen aangename associaties op. Dat laatste lijkt mij echter nog het kleinste probleem. De essentie is dat de samenleving door zich politiek te organiseren allerlei ongewenste verschijnselen tegengaat of voorkomt die optreden wanneer mensen in staat gesteld worden onbeperkt hun eigen belang na te streven.

In plaats van de ‘breideling van het kapitalisme’ kun je het ook noemen het inperken van de macht van het grote geld, al klinkt dat misschien weer wat SP-achtig. Ik zal het verder hebben over de beteugeling van de vrije-markteconomie. Dat betekent niet alleen dat de overheid de vrije-markteconomie kan afremmen, maar ook dat de overheid daar waar nuttig de economie de vrije teugel kan geven, terwijl men toch de touwtjes in handen houdt.

Onderscheidend?

De PvdA is niet de enige partij die kiest voor een gemengde orde, maar in feite doen alle partijen in Nederland dat op een of andere manier, tot de SP toe. Geen enkele partij wil de sociale zekerheid of de collectieve voorzieningen volledig afschaffen, en er is ook een brede consensus dat er enige vorm van milieubeleid moet zijn. Zelfs VVD-minister Hoogervorst ageert tegenwoordig tegen het vele geld dat managers van grote ondernemingen ontvangen. Je kunt ook stellen dat de sociale grondrechten zoals ze sinds 1983 vastliggen in onze Grondwet, impliceren dat de breideling van het kapitalisme is opgenomen in het beginselprogramma van het Koninkrijk der Nederlanden.

Beteugeling van de vrije-markteconomie is dus in de Nederlandse politiek geen zaak van voor of tegen, maar van meer of minder. Je kunt proberen in een beginselprogramma criteria voor overheidsingrijpen te formuleren, maar de vraag is of dat voldoende onderscheidend zal blijken te zijn. De theorie van de collectieve goederen is een regulier onderdeel van de economie van de collectieve sector, [vi] en niet iets dat vanuit een bijzondere WBS-leerstoel wordt onderwezen.

Onderscheidend is wel, dat de PvdA traditioneel niet alleen een overheidstaak ziet voor goederen waarbij het feitelijk onmogelijk is om mensen die niet betalen uit te sluiten van het gebruik, zoals bij defensie en de straatverlichting, maar ook bij goederen waar het maatschappelijk ongewenst is dat mensen worden uitgesloten wanneer ze niet kunnen betalen, zoals bij onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting. Rechtse economen willen daar nog wel eens ongefundeerd paternalisme in zien.

Toch zal de eigen identiteit van de PvdA niet in de eerste plaats uit de beginselen zelf blijken, maar uit de manier waarop ze beredeneerd worden, en uit de voorbeelden die worden aangehaald. Daarom is het ook heel belangrijk dat de formulering van de beginselen vooraf wordt gegaan door een analyse waaruit blijkt hoe de PvdA zich in de loop van zijn geschiedenis heeft opgesteld tegenover de economie.

Geloofwaardig?

Daarbij zitten we wel met een probleem. Terecht merkt Marieke Bolle op, dat een partij die pleit voor breideling van het kapitalisme, weinig geloofwaardig is wanneer hij de afgelopen decennia juist heeft meegewerkt aan een beleid dat vooral de markteconomie vrij spel gaf. Ik heb eerder al eens geconstateerd, dat in 1972 Nederland sterker volgens sociaal-democratische principes georganiseerd was dan tegenwoordig. [vii] Achteraf bezien heeft het kabinet De Jong een bijzonder links beleid gevoerd, in de Nederlandse traditie van het accomoderen van (quasi-)revolutionaire bewegingen, terwijl van het kabinet Den Uyl juist rechtse maatregelen beklijfd zijn. Keerpunt ’72 heette het verkiezingsprogramma, maar die naam getuigt achteraf van een bijzondere ironie.

Vanuit ondoordachte ideeën over het functioneren van de markt binnen de economie heeft de PvdA sindsdien van harte meegewerkt aan het privatiseren van bedrijven die honderd jaar of langer geleden door verstandige liberalen in overheidshanden waren gebracht. De PvdA onderschrijft tot nu toe ook de aannames die ten grondslag liggen aan de modellen van het Centraal Plan Bureau, waarbij sociale uitkeringen en lastenverzwaringen hoe dan ook een negatief effect hebben op de economie en de werkgelegenheid. Bovendien heeft men de pretentie van conjunctuurbeheersing laten varen.

Wil een beginselverklaring zin hebben, dan ontkom je niet aan een oordeel over de terugtredende overheid van de afgelopen periode. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat er geen beginselverklaring is, want er wordt heel verschillend over gedacht, en er zijn grote reputaties in onze partij bij in het geding. Is het waar dat collectieve lasten en sociale uitkeringen altijd ten koste van de economische groei en de werkgelegenheid gaan, of zouden de modellen van het CPB herzien moeten worden? Het rapport van de Commissie De Boer liet zien dat het niet onmogelijk is om het tot nu toe door de PvdA gevoerde beleid ter discussie te stellen, maar ook dat zoiets heftige reacties oproept. Maar als de PvdA die discussie niet wil voeren zal het ook nooit duidelijk worden waar de partij in de toekomst staat.

Eenduidig?

Behalve dat ‘beteugeling van de vrije-markteconomie’ maar beperkt onderscheidend is, is het ook lang niet eenduidig. De belangrijkste tegenstelling daarbij is of de PvdA die beteugeling vooral wil om een gelijkmatiger inkomensverdeling te bereiken, of vanwege allerlei culturele idealen, variërend van subsidies voor kunstinstellingen tot het behoud van de kamsalamander en de multiculturele samenleving. [viii] Van oudsher gingen deze twee strevingen binnen de sociaal-democratie hand in hand, waarbij de klassieke arbeidersaanhang de culturele idealen van de sociaal-democratie min of meer gedoogde zolang men het idee had dat loon en uitkering bij de sociaal-democraten in goede handen waren.

De sociaal-democratie is op dit punt altijd kwetsbaar geweest, wat vooral tot uitdrukking kwam in het mediabeleid. Het beteugelen van de vrije-markteconomie heeft daar altijd betekend het tegenwerken van commerciële mediaproducten die juist bij de klassieke arbeidersaanhang van de PvdA in de smaak vielen, van Johnny Jordaan in de jaren vijftig tot het Sterrennet van Joop van den Ende. Toch zijn er goede redenen om de vercommercialisering van het omroepbestel, die ook de publieke omroep in zijn greep heeft, te betreuren. Veel ‘hufterigheid’ vindt zijn voorbeeld op de televisie, van Pieter Storms tot Wouke van Scherrenburg. Sinds de intocht van de commerciële televisie heerst er een nieuwe medialogica. [ix]

Pim Fortuyn heeft in 2002 gebruik gemaakt van deze zwakte van de sociaal-democratie, door zijn aanval te richten op de culturele idealen van de ‘linkse kerk’. Het maakte dat voor het eerst het gemiddelde inkomen van de PvdA-stemmer boven het landelijk gemiddelde kwam te liggen. Een nieuwe beginselverklaring van de PvdA zal in beide richtingen perspectief moeten bieden, maar dan zal de PvdA wel geloof moeten tonen dat het daadwerkelijk mogelijk is een goed sociaal stelsel en een goed functionerende collectieve sector te combineren met voldoende werkgelegenheid.

Burgerrechten

Ten slotte is van belang, dat beteugeling van de vrije-markt economie als centrale doelstelling niet volledig is. De beginselen van de democratische rechtsstaat hebben altijd een onlosmakelijk onderdeel uitgemaakt van het sociaal-democratische gedachtegoed. In de tijd van de strijd voor het algemeen kiesrecht was dat zelfs een punt waarop de sociaal-democraten zich sterk van andere stromingen onderscheidden. 25 jaar geleden waren er nog mensen in ons land die Mao Tse Tsoeng een groot man vonden, maar intussen lijkt de parlementaire democratie als beginsel buiten elke discussie zijn komen te staan. De vraag wat voor soort districtenstelsel er moet zijn en welke overheidsfunctionarissen direct en welke indirect gekozen moeten worden, lijkt mij niet zo zeer een kwestie van beginsel. Wel dat openbare functies niet vererfd worden.

Ook is het van belang goed vast te leggen welke burgerrechten wij essentieel achten, om daarmee ook duidelijk een grens te trekken ten opzichte van de politieke Islam. Gelijkheid in rechten van mannen en vrouwen, het recht om van je geloof af te vallen, en seksuele autonomie dienen als beginsel bij de PvdA terug te vinden te zijn.

Eerder noemde Bart Tromp een beginselprogramma noodzakelijk en onmogelijk te gelijkertijd.[x] Beide adjectieven zou ik willen relativeren. Ook zonder beginselen zullen er mensen op de PvdA blijven stemmen, al zal het minder duidelijk zijn wat we die mensen te bieden hebben. Het moet ook niet onmogelijk zijn om tot nieuwe formulering van onze beginselen te komen, maar het zal wel pijn doen.




[i] E.H. Kossmann, De lage landen 1780 – 1980, deel II, Olympus 2002 (1978) p. 91.


[ii] P.S. Gerbrandy, Het Vraagstuk van den Radio-omroep, Kok, Kampen 1934, p. 69.


[iii] PvdA Beginselprogramma, bijlage bij PK Ledenblad van de Partij van de Arbeid, jg. 9 nr 10, mei 1978, p. 42.


[iv] Idem p. 19.


[v] Idem p. 42.


[vi] Bij voorbeeld: P.A. Cornelisse, A.G.J. Haselbekke en A.P. Ros, De overheid in bedrijf – Inleiding in de economie van de overheid, Stenfert Kroese, Houten 1994, p. 174 e.v.


[vii] P. Bordewijk, Geen gewoon kabinet, in S & D jg. 57 nr 9 p. 422, september 2000; zie ook G. Lycklama á Nijeholt, De paradox van de toenemende welvaart, in S & D jg. 58 nr 2 p. 3, februari 2001.


[viii] P. Bordewijk, Elite kan maar geen referendum winnen, in Pluche winter 2003, p. 25.


[ix] F. van Vree, Chr. Vos, H. Wijfjes en J. Bardoel, Het ontstaan van politiek-publicitair complex 1960-2002, Bij lage bij Medialogica, RMO advies 26, Sdu uitgevers, Den Haag 2003.


[x] B. Tromp, Beginselprogramma: noodzaak en onmogelijkheid, S & D jg. 47 nr 4, april 1990, p. 105.

Opgenomen in de Beginsel Règâh, een speciale uitgave van de Rauie Règâh t.g.v. de discussie over het beginselprogramma van de PvdA op 23 april 2003 in Den Haag, www.denhaag.pvda.nl//symposiumsdp.htm .

Verschijnt ook in Socialisme & Democratie van mei/juni 2003.