Zoek op trefwoord :
Bounty als geuzennaam (essay)
Verschenen: 16-05-2003

Nog maar kort geleden bestond er in Nederland een brede consensus over de multiculturele samenleving. De multiculturele samenleving was niet alleen een feit, het was ook een wenselijk situatie. Neem nu het Sociaal Structuurplan van de gemeente ’s-Hertogenbosch uit 1999:

Het aantal inwoners dat zijn oorsprong vindt in voor Nederland vreemde culturen zal sterk toenemen. Ook het aantal etniciteiten neem toe. Dat brengt spanningen met zich, maar biedt ook kansen. Waar het om gaat is dat minderheden onze cultuur en onze daarmee samenhangende normen en waarden ter discussie stellen. Dat biedt kans op vernieuwing: de kans om onze cultuur op een nieuw en ander niveau inhoud te geven.

Opmerkelijk in dit citaat is niet alleen de vanzelfsprekendheid dat minderheden onze waarden en normen ter discussie stellen, in plaats van dat zij zich aanpassen aan de onze. Wat vooral opvalt, is dat niet wordt vermeld om welke waarden en normen het nu eigenlijk ging. Wat dat betreft was de auteur van een artikel in het Leidsch Dagblad van 2 december 1972 , meer dan dertig jaar geleden dus, duidelijker. Hij beschreef de Noord-Afrikaanse cultuur die wij moesten respecteren als volgt:

De familiegebondenheid van de Noord-Afrikaan is veel groter dan die van de gemiddelde Nederlander. … De man is de autoriteit en de vrouw is ondergeschikt, gehoorzaam. … In veel gezinnen eet de man alleen of met zijn mannelijke gasten, verzorgd door de vrouw; vrouw en kinderen eten vaak apart. … De oudste zoon is de plaatsvervanger van zijn vader. Hij heeft veel gezag: zijn moeders, broers en zussen moeten hem gehoorzamen. … Traditioneel wordt het huwelijk geregeld door de ouders. … Maagdelijkheid van de bruid is zeer belangrijk.

Hoe dat zich verhield tot de burgerrechten in Nederland en tot de tweede feministische golf die toen in alle hevigheid woedde, kwam niet aan de orde. Integendeel: “zolang wij onze manier van leven als ideaal, als de enige ware beschouwen, zullen we nooit de moeite nemen om erachter te komen, hoe iemand uit een andere cultuur leeft.” Maar tegelijkertijd waarschuwde de auteur: “te veel accenten leggen op de verschillen kan de overeenkomsten verdoezelen. Als mensen en als arbeiders hebben we veel gemeen.”

Het cultuurrelativisme dateert dus niet van vandaag of gisteren. Wie vond dat vreemdelingen zich moesten aanpassen aan onze cultuur, werd de afgelopen dertig jaar al snel voor fascist aangemerkt. In 1982 schreef de Rotterdamse hoogleraar Couwenberg in de Volkskrant een artikel Aanpassing van buitenlanders is een heel normale eis.

Op de door de VPRO uitgebrachte DVD Retourtje Juinen (item 5) vinden we de reactie daarop van Wim de Bie en Kees van Kooten. Die zetten professor Goring en professor Gobels neer, beiden met Hitlersnorretje, die onderzoek deden naar het bijbrengen aan allochtonen van typisch Nederlandse gebruiken als beschuitje eten, harinkie happen en hagelslag strooien. Wat het item doet op de betreffende DVD is niet duidelijk, want we missen wethouder Hekking en burgemeester Van der Vaart, maar de boodschap is dat wel: culturele verschillen zijn een trivialiteit, en wie zich daarover druk maakt is gewoon tegen buitenlanders, dus een fascist.

Inmiddels is het wel duidelijk dat de situatie in Nederland minder idyllisch is dan de voorstanders van de multiculturele samenleving ons lange tijd hebben doen geloven. Sommige uitingen van andere culturen kunnen we nu eenmaal niet accepteren, omdat ze strijdig zijn met waarden die wij als universeel aanvaarden. Dat geldt in ieder geval voor genitale verminking van meisjes.

Een cultuur waarin bij vrouwen en meisjes de verantwoordelijkheid ligt om niet door hun uiterlijk de lusten van mannen op te wekken, botst met een waarin vrouwen en meisjes trachten er zo sexy mogelijk uit te zien, en van mannen wordt verwacht dat zij zichzelf beheersen. Die botsing heeft in Amsterdamse zwembaden tot grote problemen geleid en in sommige gevallen tot tijdelijke sluiting.

Keerpunt 2001



De notie dat cultuurverschillen problemen kunnen opleveren, is in Nederland nog niet zo erg lang uit de taboesfeer. Vaak wordt 11 september 2001 als het keerpunt beschouwd, maar in mijn eigen beleving zijn het vooral de uitzendingen van Nova eerder dat jaar geweest met de uitlatingen van El Moumni over homoseksualiteit, die het klimaat gewijzigd hebben. Vanaf dat moment is GroenLinks, de pleitbezorger bij uitstek van de multiculturele samenleving, in de peilingen gaan dalen, al kwam dat ook door de onkritische wijze waarop die partij zich had opgesteld tegenover de ingebeelde ziekte van haar allochtone boegbeeld Tara Singh Varma.

Het was al eerder bekend dat het werkklimaat voor homoseksuele docenten aan het verslechteren was door het toenemende aantal islamitische leerlingen, maar Nova liet nu duidelijk zien dat er daarbij wel degelijk een relatie lag met de wijze waarop in Nederland in ieder geval door sommige imams de islam werd verbreid. Juist de propagandisten van de multiculturele samenleving werden hierdoor van hun stuk gebracht, omdat zij ook de voorlopers waren bij de acceptatie van homoseksualiteit, vanuit hetzelfde post-materialistische waardenpatroon.

Sindsdien wordt er in Nederland een hartstochtelijke maar weinig systematische discussie gevoerd over de vraag hoever multiculturaliteit kan gaan, en in hoeverre het wenselijk is dat nieuwkomers onze opvattingen overnemen. Het gaat daarbij niet alleen om de grenzen van de vrijheid van meningsuiting, zoals in het geval van El Moumni, maar ook om de toelaatbaarheid van afwijkende gewoonten, en om de achterliggende waarden.

Die discussie wordt niet gevoerd onder een gunstig gesternte. De escalatie van de strijd tussen Israeliërs en Palestijnen en de dreigende aanval op Irak versterkt bij veel Moslims een gevoel van verongelijktheid, dat tot radicalisering kan leiden. De taboes van de afgelopen dertig jaar hebben echter tot veel achterstallig onderhoud van ons constitutioneel besef geleid, waardoor je ook bij veel politieke prominenten het gevoel krijgt dat ze over dit soort kwesties te weinig hebben nagedacht. Dat bleek bij de reacties op de uitspraken van radicale imams, maar even goed toen Pim Fortuyn art. 1 van de Grondwet ter discussie stelde. Het debat hierover is onvermijdelijk, en moet niet worden overgelaten aan Hilbert Nawijn en Abou Jahjah.

Zeden en gebruiken



Een van de gevolgen van de komst van allochtonen naar Nederland is dat we geconfronteerd worden met andere zeden en gebruiken. De multiculinaire samenleving is zonder meer een verrijking van de Nederlandse cultuur. Maar er zijn andere gebruiken, zoals het dragen van hoofddoekjes, die tot discussies leiden.

Nu heeft Nederland een grote traditie in het rekening houden met religieuze opvattingen van minderheidsgroepen. Ik heb nog meegemaakt dat scholen op zaterdag lesgaven. Op mijn middelbare school zaten een paar joodse leerlingen die vanwege hun religie op die dag ontbraken, en het rooster voor de betreffende klassen werd dan zodanig opgesteld dat er op zaterdag zoveel mogelijk vakken werden gegeven die niet van belang waren voor het eindexamen. Maar de lessen gingen wel door.

Zo kennen wij bij de AOW nog steeds een regeling voor gewetensbezwaarden – wel betalen, maar geen recht op een uitkering – en kende de dienstplichtwet de mogelijkheid van vervangende dienstplicht, al was dat de totaalweigeraars niet genoeg. Wie vroeger logeerde in een pension waar slechts één maaltijd op het menu stond, kon er op vrijdag van uitgaan, dat hij vis kreeg voorgezet, vanwege de eetvoorschriften waar onze R.-K. landgenoten zich aan hielden. Tegenwoordig wordt er haast wel altijd wat voor vegetariërs geregeld.

Het past in die traditie om ook rekening te houden met gewoonten van nieuwe minderheden. Om die reden is bij voorbeeld de begrafeniswet gewijzigd, en wordt het in het algemeen mogelijk gemaakt dat wie dat wil zich aan de Ramadan houdt. Veel autochtonen genieten van het Antilliaanse zomercarnaval, dat vanwege het vertoon van lichamelijkheid juist bij islamitische allochtonen op afkeuring zal stuiten.

Wanneer het alleen om folklore gaat, zullen we vreemde gewoonten snel accepteren, maar dat geldt niet wanneer ze afstuiten op diep doorleefde normen en waarden, zoals bij genitale verminking van meisjes. Ritueel slachten zit hier ergens tussenin: het is aan de ene kant een gewoonte uit een andere cultuur, waar we respect voor zouden moeten kunnen opbrengen, maar aan de andere kant ook een bron van dierenleed, waar door sommige dierenbeschermers op gewezen wordt. Mijn indruk is dat het nu ook weer niet meer dierenleed oplevert dan de wijze waarop wij varkens en kippen houden, en dat de manier waarop wij ritueel slachten tolereren verstandig is.

Een klein, maar wel principieel probleem is of van Moslimmannen verwacht mag worden dat zij vrouwen een hand geven. Mag de wethouder onderwijs eisen dat zij een hand krijgt van de voorzitter van de islamitische school? Hier is geen compromis mogelijk: wanneer de man weigert tegen zijn geloof in te gaan, beledigt hij zijn Nederlandse gesprekspartner. Bepalend kan in dit geval alleen zijn in welk land de ontmoeting plaats vindt. In islamitische landen zullen Nederlandse vrouwen moeten accepteren dat zij niet altijd een hand krijgen, in Nederland zullen islamitische mannen moeten accepteren dat zij soms vrouwen een hand moeten geven. Nederlandse vrouwen zullen hiermee geen moeite hebben, sommige islamitische mannen wel. Dat komt omdat zij zelf te weinig multicultureel denken.

Lastiger is het probleem van de hoofddoekjes. Die worden vaak gezien als een teken dat vrouwen de islam belijden, maar dat is niet de essentie. Vrouwen dragen een hoofddoek omdat ze anders niet het gevoel hebben decent gekleed te zijn. Het is wel een opvatting die vanuit de islam wordt verkondigd, zoals men in sommige streng gereformeerde milieus vindt dat meisjes niet decent gekleed zijn wanneer ze geen lange rok dragen. De behoefte een hoofddoek te dragen kan ook worden opgevat als een soort verzet tegen de lingerificatie van de openbare ruimte, zoals die bij ons ingang heeft gevonden.

Een hoofddoek is vooral een manier om niet de lust van mannen op te wekken, en wortelt dus in een cultuur waarin dat de verantwoordelijkheid van vrouwen is. Vanuit die overweging zou men zich tegen hoofddoekjes kunnen verklaren. Wie een hoofddoek draagt laat daarmee immers impliciet weten dat wie dat niet doet een hoer is, en zelf maar moet weten wat daarvan komt. Om het vrouwen mogelijk te maken geen hoofddoek te dragen, zou men dan andere vrouwen moeten verbieden een hoofddoek te dragen, maar dat gaat mij toch te ver. Het is toch ook niet zo dat meisjes die hun navel bedekt houden daarmee impliciet meisjes met een blote navel voor hoer uitmaken?

Bij hoofddoekjes past tolerantie voor de opvattingen van een minderheidsgroep. Sommige ouders zullen ook alleen accepteren dat meisjes een beroep kiezen wanneer ze een hoofddoek dragen, en dan heeft verbieden een negatief effect op de integratie. Maar ook hier geldt dat er grenzen zijn aan onze tolerantie: sluiers die niet meer van het gezicht laten zien dan een bivakmuts kunnen op school en in de meeste werksituaties niet worden geaccepteerd. Op straat is dat wat anders.

Vrijheid van meningsuiting



In het multiculturele debat gaat het heel vaak om de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Mag El Moumni homoseksuelen erger dan varkens noemen? Mocht Fortuyn de Islam een achterlijke cultuur noemen, en pleiten voor de afschaffing van art. 1 van de Grondwet? En mochten anderen hem op grond daarvan vergelijken met Mussolini of erger? Mag Ayaan Hirsi Ali Mohammed een perverse tiran noemen? En mag er in Nederland een afdeling van de AEL worden opgericht, wanneer die partij zich tegen Israel als staatkundige entiteit keert? En waarom is Janmaat eigenlijk veroordeeld toen hij zei dat vol vol is, en dat hij de multiculturele samenleving wilde afschaffen?

Het zijn discussies die vooral gevoerd worden rond de Islam, maar die daar niet toe beperkt blijven. Over uitspraken van het voormalige ChristenUnie-kamerlid Leen van Dijke is dezelfde discussie gevoerd als over El Moumni. Sommigen vinden dat de SGP moet worden verboden omdat die partij geen vrouwen als lid toelaat. Een film over Ajax kon een paar jaar geleden in veel steden niet gedraaid worden omdat aanhangers van de plaatselijke voetbalclub met rellen dreigen.

Soms trachten ook verschillende allochtone groepen elkaar het zwijgen op te leggen. In Assen accepteerden Turken niet dat er een monument voor de Armeense slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog was opgericht. In Arnhem wilden in 1995 Turkse en Koerdische belangenorganisaties dat de Turkse staatstelevisiezender TRT International van de kabel zou verdwijnen, als ‘verspreider van racistische en oorlogszuchtige beeldvorming’.

Bij de reacties op dit alles valt op, hoe weinig veel Nederlandse politici hebben nagedacht over wat vrijheid van meningsuiting inhoudt. Wanneer imams in hun preken hun beminde gelovigen ervan proberen af te houden om zich in de Nederlandse maatschappij te integreren, is de reactie al snel dat ze dat niet mogen zeggen omdat het strijd is met het Nederlandse beleid. Maar dat is in ieder geval geen reden om iemand het zwijgen op te leggen. Principieel hebben Nederlandse ingezetenen even veel recht om zich tegen het integratiebeleid te keren als tegen de aanleg van de Betuwelijn.

Even ondoordacht is het argument dat je geen dingen mag zeggen die in strijd zijn met de Grondwet. De dwaasheid daarvan zie we al wanneer het gecombineerd wordt met een aanval op het islamitisch onderwijs, zoals de VVD doet, omdat dat de integratie tegenwerkt. Dat islamitisch onderwijs vindt zijn basis in art. 23 van de Grondwet, en zou dus heilig zijn, wanneer je de Grondwet als heilig beschouwt.

Er kan echter geen sprake van zijn dat in een liberale democratie de Grondwet of de waarden die aan de Grondwet ten grondslag liggen, niet ter discussie mogen worden gesteld. Laatst nog heeft de Raad voor het openbaar bestuur een uitgebreid advies uitgebracht over de bepalingen in de Grondwet inzake gemeenten en provincies, en niemand heeft gezegd dat dat niet zou mogen. Niet voor niets kent de Grondwet ook een procedure om de Grondwet te wijzigen, waarvan het democratisch karakter overigens twijfelachtig is, omdat het een minderheid van het parlement mogelijk maakt een opvatting van de meerderheid duurzaam te blokkeren.

Het discriminatieverbod



Wanneer het gaat om strijd met de Grondwet bedoelt men vooral artikel 1, het discriminatieverbod. Dat zou heilig zijn, en het werkt ook door in bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Toch lost ook dat weinig op, deels door de knullige wijze waarop dat artikel geformuleerd is, deels door de inherente spanning binnen de liberale democratie die art. 1 probeert te beschermen.

Art. 1 kent allen die zich in Nederland bevinden dezelfde rechten toe, maar dat meent men niet echt. Dat blijkt al uit art. 2, dat onderscheid maakt tussen Nederlanders en vreemdelingen. De laatsten kunnen worden uitgezet, wat ook regelmatig gebeurt, de eersten niet. Art 1 verbiedt discriminatie op welke grond dan ook, maar kennelijk niet op grond van nationaliteit. In de staatsregeling van 1798 was dat heel anders (art. 50):

De Maatschappij ontvangt alle Vreemdelingen die de weldaaden der vrijheid vreedzaam wenschen te genieten, in haar midden, verleenende denzelven alle zekerheid en bescherming.

Onze huidige Grondwet kent wel meer inbreuken op het non-discriminatiebeginsel. Art. 24 regelt het Koningschap op een wijze die niet in overeenstemming is met de gelijkheid van alle ingezetenen, terwijl art. XXV regelt dat er een wet op de adeldom is, wat ook slecht in overeenstemming te brengen is met het discriminatieverbod.

Een lastige is ook art. 23 inzake de vrijheid van onderwijs. Dat is het recht van ouders om zelf uit te maken met wie hun kinderen op school zitten, en van wie ze les krijgen, en kan als zodanig als een grondrecht worden opgevat, maar het is tegelijkertijd het recht van ouders om andere leerlingen en leerkrachten uit te sluiten op gronden waarop je volgens art. 1 nu juist niet discrimineren mag.

Van belang is hierbij, dat art. 1 van de Grondwet zich in de eerste plaats richt op de overheid, en niet op individuen. Wanneer ik via een contactadvertentie laat weten geïnteresseerd te zijn in een mollige niet godsdienstige Surinaamse vrouw van boven de 45 die lid is van de PvdA, zal niemand mij dat kwalijk nemen. Sterker nog: het recht binnen bepaalde grenzen zijn seksuele voorkeur te volgen, is een aspect van de liberale democratie. Toch discrimineer ik op die manier wel zes keer: naar lichaamsgewicht, naar godsdienst, naar afkomst, naar leeftijd, naar politieke gezindheid, en – misschien nog wel het belangrijkste - naar geslacht.

Zo kan ik ook graag hebben dat mijn kinderen opgroeien temidden van geloofsgenootjes. Veel mensen willen dat, omdat ze zich realiseren dat hun eigen geloof dermate ongerijmd is, dat hun kinderen al spoedig aan het twijfelen zullen slaan wanneer ze dagelijks omgaan met kinderen die thuis hele andere dingen te horen krijgen. Daarmee geeft art. 23 ouders de mogelijkheid kinderen in hun eigen geest te laten opvoeden, en kan het worden gezien als een uitvloeisel van de vrijheid van godsdienst. Maar even goed kan art. 23 worden opgevat als een inbreuk op het non-discriminatiebeginsel, omdat het schoolbesturen de mogelijkheid geeft leerlingen en docenten te weigeren op grond van hun godsdienst.

Lastig is vooral dat art. 1 ook discriminatie wegens godsdienst en politieke gezindheid verbiedt, maar daarbij geen uitzondering maakt voor godsdienstige en politieke opvattingen die op zichzelf een vorm van discriminatie inhouden. Integendeel: art. 6 en 7 regelen nog eens afzonderlijk de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting. Hier komt de liberale democratie zichzelf tegen. De vraag is of de rechten die de liberale democratie toekent, hun beperking dienen te vinden in de bescherming van de liberale democratie zelf, of in dat opzicht onbeperkt moeten gelden.

Bescherming van de liberale democratie



Hier werd vaak over gediscussieerd in de tijd dat de liberale democratieën in Europa werden uitgedaagd door fascisme en communisme. Het ging erom, of partijen moesten worden toegelaten die zelf eenmaal aan de macht andere partijen zouden verbieden. Het grote voorbeeld was natuurlijk Hitler, die het langs democratische weg tot kanselier geschopt had. In West-Duitsland heeft men na de oorlog dan ook gekozen voor een verbod van ondemocratische partijen, en werd om die reden de KPD verboden, maar in Nederland zijn we nooit zover gegaan.

Na de oorlog werd de NSB verboden, maar dat was vooral vanwege haar houding in de oorlog. Voor de CPN gold geen verbod, maar wel een aantal beperkingen. Zo mochten tot 1972 ambtenaren geen lid van de CPN zijn, en werd de CPN aanvankelijk uitgesloten van de zendtijd voor politieke partijen. Het betekende dat de liberale democratie zichzelf het recht toekende om maatregelen te nemen om zichzelf te beschermen, zonder dat dat tot een volledig verbod hoefde te leiden van organisaties die zich keren tegen de liberale democratie.

Vanuit dit perspectief kan men ook kijken naar godsdienstige leiders die zich afzetten tegen de gelijkheid van man en vrouw of tegen homoseksualiteit, of tegen ongelovigen. Dat kan dan nooit alleen betrekking hebben op imams, maar ook op orthodoxe predikanten en bisschoppen die zich aan de leer van Rome houden. Soms gaan er stemmen op de Paus te vervolgen wegens aanzetten tot discriminatie, en dat valt goed te beargumenteren.

Toch denk ik dat het verstandig is geweest dat de rechter in de zaken tegen Van Dijke en El Moumni de vrijheid van godsdienst heeft laten prevaleren boven het overtreden van het discriminatieverbod. Zowel de Koran als de Bijbel bevatten allerlei teksten waarin vrouwen worden gediscrimineerd en homoseksualiteit tot zonde wordt gemaakt. Zo stelde het tiende gebod oorspronkelijk de vrouw gelijk aan de slaven en het vee van de man. Teksten die mensen tot een geloof moeten aansporen zijn haast per definitie kwetsend voor ongelovigen.

Er zijn twee mogelijkheden. De ene is dat de Bijbel en de Koran gescreend worden op teksten die naar de huidige opvattingen discriminerend zijn en kwetsend voor ongelovigen. Dat betekent ten minste dat hoteleigenaren verplicht worden als ze voor de gasten een bijbel klaar leggen daar een sticker op te plakken om te waarschuwen dat er kwetsende teksten in staan, maar eigenlijk dat men gedwongen wordt tot een gekuiste versie, zoals het tiende gebod tegenwoordig vaak wordt ingekort tot ‘Gij zult niet onrechtvaardig begeren wat uw naast toebehoort’, met weglating van vrouw, slaaf, os en ezel.

Ik denk niet dat dat werkt. Het leidt tot een zwarte markt voor ongekuiste bijbels, en zal door veel mensen worden beschouwd als een wezenlijke inbreuk op de godsdienstvrijheid. Een liberale democratie die nieuwkomers het recht ontzegt hun eigen godsdienst te belijden, is ook weinig overtuigend. Daarom denk ik dat we maar beter kunnen accepteren dat er in de Bijbel en de Koran nu eenmaal rare dingen staan, en hopen dat de gelovigen dat allemaal niet te serieus nemen, wat bij de meeste Christenen tegenwoordig inderdaad het geval is.

De consequentie daarvan is wel, dat je mensen niet het recht kunt ontnemen om te zeggen dat ze het eens zijn met wat er in de Bijbel of in de Koran staat, en dat zullen vrouwen, homoseksuelen en ongelovigen zich moeten laten welgevallen. Ik behoor uitsluitend tot de derde categorie, en realiseer mij dat ik wat dat betreft betrekkelijk weinig recht van spreken heb. Je moet ook een uitzondering willen maken voor oproepen tot fysiek geweld. Die zijn onacceptabel, ook wanneer ze gerechtvaardigd worden met een beroep op de Koran, maar het verbieden van de Koran om die reden gaat mij toch een stap te ver.

Ik kan mij ook wel voorstellen dat mensen die de repressie door de Islam aan den lijve ondervonden hebben, een radicaler standpunt innemen, en pleiten voor een verbod van deze godsdienst. Het waren ook altijd ex-communisten die het felst waarschuwden voor de gevaren van die ideologie. Maar hoewel ook dat standpunt geuit moet kunnen worden, voel ik mij meer thuis bij de erfenis van het vroegere PvdA-kamerlid Hein Roethof, die zich uitgesloofd heeft om abortus te legaliseren, maar ook om de Islamitische Omroep aan zendtijd te helpen, en die zich tegelijkertijd tegen wetgeving keerde om de partij van Janmaat te kunnen verbieden.

Tegenover het recht van gelovigen om ongelovigen te kwetsen, moet wel het omgekeerde staan. Ongelovigen moeten de vrijheid hebben om godsdiensten te bekritiseren en belachelijk te maken. En zonder religieuze basis moet men dezelfde dingen mogen zeggen als vanuit de bijbel, anders is er sprake van discriminatie. De aandacht die het toch al overbezette Openbaar Ministerie besteed heeft aan de column Opgeruimd staat netjes van Gerry van der List over het vertoon van homoseksuele erotiek, was volstrekt ridicuul.

Eigenrichting



Vaak zien we dat niet de politie optreedt tegen discutabele uitingen, maar dat particulieren het recht in eigen hand nemen. Nog niet zo lang geleden probeerden actievoerders een optreden van Philip de Winter in Buitenhof onmogelijk te maken, Frits Barend en Henk van Dorp werden tijdens hun uitzending gemaltraiteerd door Hells Angels, er waren de reeds genoemde bedreigingen bij de vertoning van de Ajax-film, en de veel verder gaande bedreigingen aan het adres van Ayaan Hirsi Ali. Daarvoor hadden we al een demonstratie van nieuwe Nederlanders meegemaakt waarin de dood van Rushdie werd geëist. Dit alles is uiteraard nog verre overtroffen door de moord op Fortuyn.

In de meeste van deze zaken viel de lankmoedigheid van de politie op. De houding daar is dat men vooral niet moet provoceren en de rust verstoren, en dus adviseerde de politie om die film over Ajax dan maar niet te vertonen, en aan Hirsi Ali om niet meer in het openbaar op te treden. De belagers van Philip de Winter en van Barend en Van Dorp zijn nooit vervolgd, evenmin als de degenen die in Kedichem Janmaats latere vrouw voor haar leven invalide hebben gemaakt.

Er was ook altijd een zekere sympathie onder de politieke elite voor degenen die trachtten de deelname van Janmaat en consorten aan het democratische proces te belemmeren. Die sympathie kwam heel prominent naar voren in een recente wijziging van de Kieswet, waardoor ook partijen die al afgevaardigden in de volksvertegenwoordiging hebben, alleen nog lijsten kunnen indienen wanneer die voldoende ondertekend zijn. Daarmee werd een bepaling die oorspronkelijk bedoeld was om lijsten te weren die a priori kansloos waren, gebruikt om de indiening van lijsten tegen te gaan die wel kansrijk waren, maar waarvan gehoopt werd ze onvoldoende ondersteuning zouden krijgen, omdat eventuele ondertekenaars bang waren voor zogenaamd anti-fascistische knokploegen.

Het is goed voorstelbaar dat daardoor ook de moordenaar van Pim Fortuyn gedacht heeft een gode welgevallig werk te doen. Dat is dan niet zozeer het gevolg van de manier waarop over Fortuyn geschreven is, als wel van het klimaat dat gegroeid is waarin eigenrichting als het om controversiële uitingen ging min of meer werd gedoogd. Toch zou in een democratische staat het beginsel voorop moeten staan, dat wanneer er al reden is om inbreuk te maken op iemands burgerrechten, de rechter degene is die dat bepaalt en niemand anders.

Normen en waarden

Het gaat er in het debat over multiculturaliteit niet alleen om, of afwijkende opvattingen mogen worden geuit, van belang is ook door hoevelen die afwijkende opvattingen worden gekoesterd. Hoewel de opvattingen van SGP en ChristenUnie uit democratisch opzicht heel bedenkelijk zijn, bij voorbeeld omdat die partijen in de Grondwet een verklaring willen opnemen inzake het bestaan van God, kunnen we daar gemakkelijk vertederd over zijn, omdat het een heel stabiele groep is, waarvan geen echte bedreiging voor de liberale democratie uitgaat.

Dat zou heel anders zijn wanneer de aanhang van de SGP bij elke verkiezing zou verdubbelen. Dan zouden we geconfronteerd worden met het dilemma te accepteren dat Nederland een theocratie wordt, en politiek asiel in België aan te vragen, of een partij te verbieden die een aanzienlijke aanhang onder de bevolking heeft. Het is het dilemma waar men in Duitsland aan het begin van de jaren ’30 voor stond, en waar de democraten in Algerije en Turkije voor gestaan hebben, overigens zonder dat men daar in Europa veel begrip voor had.

Daarom moet het ons niet onverschillig laten hoeveel mensen opvattingen zijn toegedaan die strijdig zijn met de liberale democratie, ook wanneer we het recht erkennen van mensen om dergelijke overtuigingen naar voren te brengen. De geloofsafval gedurende de afgelopen halve eeuw heeft ons in Nederland vrijheden gebracht die daarvoor ondenkbaar waren, en het is niet te hopen dat de groei van het aantal orthodoxe Islamieten in ons land maakt dat over vijftig jaar abortus, euthanasie, gemengd zwemmen en homoseksualiteit weer verboden zijn, en de gehuwde vrouw haar handelingsbekwaamheid weer verloren heeft.

Dat maakt het van groot belang dat nieuwkomers in dit land werkelijk integreren. Dat is ook in het belang van henzelf. Wie in Nederland maatschappelijk wil slagen, zal ook overweg moeten kunnen onze overlegcultuur, en zich af moeten wenden van de cultuur van nepotisme die in veel andere landen heerst. Sommige allochtonen duiden degenen die zich de Nederlandse normen en waarden hebben eigen gemaakt en daarnaar ook handelen smalend aan als Bounties, maar ik zie niet in wat daartegen is. Integendeel, de gedachte dat iemand met een bepaalde huidskleur om die reden bepaalde Nederlandse normen en waarden niet zou mogen onderschrijven, dat lijkt me nou racisme. De Nederlandse welvaart is een product van de Nederlandse cultuur, en wie afkomt op die welvaart, moet zich daar niet distantiëren. Bounty zou een geuzennaam moeten worden.

Niet voor niets is Allemaal andersdenkenden, het klassieke boek van Geert Hofstede over cultuurverschillen tussen landen, ontstaan uit onderzoek in opdracht van IBM vanwege het grote aantal landen waarin IBM vestigingen heeft, die allemaal gerund moeten worden op een wijze die rekening houdt met de cultuur ter plaatse. Het betekent dat participatie zonder een zekere mate van assimilatie niet mogelijk is, al betekent dat natuurlijk niet dat iedereen de in dit verband voortdurend genoemde spruitjes moet gaan eten.

Tot op zekere hoogte vindt die integratie ook plaats. In Almelo woont de 21-jarige Azra Akin, die het via Miss Turkije tot Miss World heeft gebracht, maar die zich volgens de Volkskrant van 13 februari wel degelijk als Moslim beschouwd. Van haar heeft de liberale democratie weinig te vrezen. Misschien wordt ze door de feministische tantes van Opzij wel als te veel geïntegreerd beschouwd. Abou Jahjah, de nieuwe schrik van wakker Nederland, wil ook dat zijn dochters gaan studeren en daarna een baan zoeken, wat toch behoorlijk geïntegreerd klinkt.

Een korte wandeling door een van onze grote steden leert echter, dat dat lang niet voor alle allochtonen geldt. Eigenlijk weten we maar weinig over hoe het daarmee staat. In onze statistieken kijken we waar iemand geboren is, waar zijn ouders geboren zijn, en binnenkort waarschijnlijk ook waar zijn grootouders geboren zijn. Dan wordt er over X jaar een allochtone meerderheid voorspeld in onze grote steden, waar dan ook Ayaan Hirsi Ali en Afshin Ellian toe behoren, maar dat zegt op zichzelf niet meer dan dat de bevolking tegen die tijd wat meer gepigmenteerd is.

Het is ook niet zo dat allochtonen allemaal afkomstig zijn uit het moederland Allochtonië, maar het zijn hele verschillende groepen die op groepsniveau al verschillen in hun relatie tot de Nederlandse samenleving. Dat vraagt een veel dieper gravend onderzoek, waarbij men vragen moet durven te stellen die tot nu toe taboe waren. Wat we weten moeten is welke taal mensen thuis spreken, en wat voor opvattingen mensen aan hun kinderen overdragen, of in Bounty termen: hoe wit of bruin ze vanbinnen zijn.

Intussen probeert men integratie vooral te bevorderen door het ontstaan van zwarte scholen en buurten tegen te gaan, maar dat schiet niet erg op. Alleen al het feit dat allochtonen sterk geconcentreerd zijn in de vier grote steden van ons land maakt een spreidingsbeleid binnen die steden beperkt effectief. Een ander toewijzingsbeleid van woningen kan alleen betrekking hebben op huurwoningen, zodat buurten met koopwoningen er niet gekleurder door zullen worden.

Voor huurwoningen zou het betekenen dat andere voorrangsregels moeten worden opgesteld, waarbij in gewilde buurten allochtonen meer kans krijgen, terwijl in minder gewilde buurten een autochtoon met minder wachttijd voorrang zou moeten krijgen op een allochtoon die al langer op een woning wacht. Ik weet niet wat de meeste weerstand op zal roepen. De sloop van goedkope huurwoningen om plaats te maken voor huizen voor de middengroepen is een langdurig proces, dat bovendien nauwelijks verantwoord is nu er zich opnieuw een groot tekort aan goedkope huurwoningen aan het manifesteren is.

Het ontstaan van zwarte scholen is vaak een afgeleide van het ontstaan van zwarte buurten, maar ook van de uitsluitingsmogelijkheden die bijzondere scholen hebben. Wanneer scholen gedwongen worden iedereen die dat wil toe te laten, verliest het bijzonder onderwijs zijn eigen karakter. Je kunt dan bij voorbeeld geen exclusief joodse school meer hebben. Maar er zou wel van bijzondere scholen gevraagd kunnen worden hun toelatingsbeleid transparant te maken, waarbij alleen criteria worden gehanteerd die gerelateerd zijn aan de aard van de school, en die criteria dan ook consequent worden gevolgd. Protestant-christelijke scholen moeten zich dan beperken tot leerlingen waarvan de ouders lid zijn van een kerk en regelmatig de dienst bijwonen.

Volgmigratie

De integratie zal het vooral van de tijd moeten hebben. Dat wordt echter doorkruist door het verschijnsel van de volgmigratie. Zo lang 70 tot 80 % van de jongelui met een Marokkaanse en Turkse achtergrond hun partner in het moederland haalt, kunnen we elke keer opnieuw beginnen. Volgmigratie op grote schaal is om meerdere redenen ongewenst: de huwelijken zijn vaak niet vrijwillig, er komen mannen en vrouwen hierheen die hun weg in onze maatschappij niet kunnen vinden, de huwelijken stranden vaak op divergerende opvattingen over de relatie tussen man en vrouw, steeds nieuwe generaties kinderen groeien op in een gezin waar geen Nederlands wordt gesproken.

Het verschijnsel is ook bedreigend voor de liberale democratie, omdat er daardoor steeds meer mensen hierheen komen met opvattingen die in strijd zijn met onze normen en waarden. Het kan worden tegengegaan door de leeftijdsgrenzen te verhogen, en door eisen te stellen op het terrein van inburgering. Het aanscherpen van de financiële criteria lijkt mij nu juist een verwerpelijk soort discriminatie.

Bij inburgering zal de vraag gesteld moeten worden of het alleen gaat om taalkennis en kennis van onze cultuur, of dat we ook de opvattingen mogen toetsen van wie naar ons land wil komen. Erkent iemand het recht op geloofsafval en de gelijkwaardigheid van man en vrouw, zal men het accepteren wanneer zijn kinderen les krijgen van een homoseksuele docent?

Natuurlijk kun je je afvragen of zoiets effectief getoetst worden, wat bij dienstweigeraars ook altijd een probleem was. Maar daaraan gaat vooraf de vraag of je zoiets mag toetsen, of de liberale democratie een dergelijke inbreuk op de eigen waarden uit zelfbescherming mag plegen. Ik neem aan dat de AEL het daar in ieder geval niet mee eens zal zijn.

Er is een het partij in het Nederlandse parlement die daarbij de AEL van harte zal steunen. In het verkiezingsprogramma van de SGP van vorig jaar lezen we over inburgeringscursussen: “Zo’n cursus mag er niet op neerkomen dat elke nieuwkomer een flauw soort tolerantie ingepeperd krijgt.” Want voor je het weet constateren we dat de SGP onvoldoende is ingeburgerd.

Beperking van de volgmigratie beperkt het recht op gezinsvorming, en tast daarmee een van de rechten van de liberale democratie aan. Maar het lijkt mij een minder vergaande beperking dan het verbieden van boeken, kerken en politieke partijen vanwege hun opvattingen, zoals anderen dat voorstaan.

Meer over PLuche: www.tijdschriftpluche.nl