Zoek op trefwoord :
Smetjes op het pluche
Verschenen in 'PvdA Leiden' - 23-11-2001

Op 17 oktober was het 150 jaar geleden dat er voor het eerst een rechtstreeks gekozen gemeenteraad in Leiden bijeenkwam. Dat was een uitvloeisel van de nieuwe gemeentewet van Thorbecke, die op 29 juni 1851 van kracht was geworden. Daar is over het algemeen weinig aandacht aan besteed, dit in tegenstelling tot de viering van 150 jaar Grondwet in 1998. Toch was dat laatste een historische leugen. Er was in 1998 eerder reden om 200 jaar Grondwet te vieren, maar dat was tegen het zere been van Koningin Beatrix, omdat de eerste grondwet in ons land juist tot stand kwam nadat de Oranjes uit ons land verdreven waren.

Leiden vormde een gunstige uitzondering op het negeren van 150 jaar gemeentewet. De vereniging Jan van Hout bracht op 17 oktober het boek Het Leidse Pluche uit, met daarin gegevens over alle 505 mannen en 75 vrouwen die vanaf 1851 tot juli dit jaar in de gemeenteraad gezeten hebben, en interessante hoofdstukken over twee cruciale periodes in de geschiedenis van de lokale politiek: de eerste rechtstreekse verkiezingen in 1851 en het optreden van de noodgemeenteraad in 1945.

Het is een heel handig naslagwerk voor als je met een stukje geschiedschrijving van Leiden bezig bent. In ken iemand die bezig is met de geschiedenis van de Leidse Schouwburg. Het Leidse Pluche maakt het een stuk gemakkelijker om na te gaan wie van initiatiefnemers en van de aandeelhouders lid waren van de gemeenteraad.

Zelf ben ik op dit moment in opdracht van de gemeente bezig om een boekje te schrijven over de geschiedenis van Stadskabel, het aan het begin van de jaren ’90 geprivatiseerde gemeentelijk kabeltelevisiebedrijf. In de jaren ’30 had dat een voorganger in de vorm van het Gemeentelijk Radio Distributiebedrijf. Uit de handelingen van de gemeenteraad van 1930 maak je niet zo gemakkelijk op tot welke partijen de voor- en tegenstemmers van de instelling van dat bedrijf behoorden, want dat staat er niet bij.

Raadpleging van Het Leidse Pluche leert dat de oppositionele SDAP de enige fractie was die het collegevoorstel unaniem steunde. Verder stemden alle fracties verdeeld. De AR-wethouder Goslinga, die het voorstel verdedigde, kon geen enkele van zijn partijgenoten meekrijgen. Het geeft aan hoe dualistisch de politieke cultuur toen was. In zo’n cultuur was er geen behoefte aan ontvlechting van wethouderschap en raadslidmaatschap, of misschien juist wel.

Het Leidse Pluche leert, dat er een periode geweest is, dat ook burgemeesters uit de raad voortkwamen, en daarvan ook lid bleven. Dat gold voor Van Limburg Stirum, die op 24 september 1851 tot burgemeester benoemd werd, en voor die tijd wethouder was. Hij was degeen die bij de raadsverkiezing van 9 september 1851 de meeste stemmen kreeg; je stemde toen niet op een lijst maar op personen, waarbij zo’n beetje hetzelfde systeem werd gehanteerd als tegenwoordig bij verkiezingen binnen de Partij van de Arbeid.

In 1858 werd het raadslid Tieboel Siegenbeek tot burgemeester benoemd, die begin 1866 zou overlijden. Zijn opvolger Van den Brandeler zou volgens Het Leidse Pluche echter op 15 augustus 1867 zowel raadslid als burgemeester zijn geworden. Dat is raar, want ook al waren in het stelsel van Thorbecke burgemeesters bij voorkeur tevens raadslid, je moest voor het een benoemd en voor het ander gekozen worden. Bij Duyverman lezen we dan ook in Leiden 1860-1960 dat Van den Brandeler, van elders komende, al op 14 februari tot burgemeester benoemd was, maar tot augustus 1867 moest wachten om aan de raadsverkiezingen mee te doen.

Wel correct staat in het boek dat Van den Brandelers opvolger De Laat de Kanter, die vanuit het wethouderschap tot burgemeester werd benoemd, in 1890 een eind maakte aan de combinatie van burgmeester en raadslid, door voor het raadslidmaatschap te bedanken. Zijn opvolger Was kwam ook uit de gemeenteraad, maar bedankte direct voor het raadslidmaatschap. Pas met diens opvolger De Ridder breekt een periode aan van burgemeesters van buiten de raad. Het zou tot 1994 duren voordat de combinatie bugemeester-raadslid bij de wet verboden werd.

Er zijn meer kleine en grote foutjes in het boek, terwijl zo’n boek het toch juist van zijn accuratesse moet hebben. Op p. 38 is de vroegere burgemeester Van Kinschot partijloos, zes bladzijden verderop is hij lid van de CHU. Het was niet Fremery maar de Fremery (p. 107). Op p. 46 staat een tabel met de ontwikkeling van de Leidse bevolking met verkeerde jaartallen. De portefeuille welzijnszorg heb ik pas vanaf 1990 beheerd, en niet vanaf 1986, zoals in het boek staat. En zo zal er nog wel meer niet kloppen.

Maar naast dergelijke slordigheden kan men ook nog wel twijfelen of de verzamelde informatie in alle opzichten de meest relevante is. Niet over iedereen staat dezelfde informatie vermeld. Dat komt gedeeltelijk omdat men zich bij raadsleden van vóór 1940 bediend heeft van informatie uit archieven, die bij latere generaties niet toegankelijk was. Bij hen moest men zich op een enquête baseren, waarbij men om privacy redenen niet naar familierelaties gevraagd heeft. Bovendien heeft men zo niet van iedereen informatie kunnen krijgen.

Bij sommige latere raadsleden worden die familierelaties desondanks gegeven, soms ook (huwelijks)relaties die al lang verbroken zijn. Maar wanneer meerdere raadsleden dezelfde achternaam dragen, zoals driemaal Elkerbout, moeten we juist weer gissen of er een familierelatie is. En dat zijn toch juist de leuke dingen voor de mensen.

Het spreekt vanzelf dat men niet iedereen bereiken kon. Maar men had misschien toch iets meer kunnen rondbellen. De sterfdatum van Joop Walenkamp en Elly Kerckhoffs wordt nu wel vermeld, die van Jos Fase niet. En zo moeilijk moet het toch niet zijn om aan een foto van Ronald Plasterk te komen.

Het merkwaardigst is de uitgebreide informatie die men krijgt over functies buiten de raad. Daarbij worden functies die men vervult als vertegenwoordiger van de gemeente op één hoop gegooid met functies die men vóór het raadslidmaatschap bekleedde. Toch zegt het een tweede iets over netwerken, het eerste niet. Zou ik echt lid geweest zijn van de Evaluatiecie. reorg. externe leden? Geen idee meer wat dat was.

Wat ik daarentegen gemist heb, is informatie over de verdere carrière van raadsleden. Dat Gijs de Vries later staatssecretaris geworden is, en Roel in ’t Veld ook. Met de staatsalmanak in de hand had men daar toch heel wat over kunnen zeggen. Het zou een jongere generatie duidelijk gemaakt hebben wat je als raadslid van Leiden allemaal kunt bereiken.

Het Leidsche Pluche kan besteld worden door overmaking van ƒ 49,50 op giro 133096 van de Vereniging Jan van Hout onder vermelding ‘Pluche’. Het verdient zeker een tweede, verbeterde druk. Een derde lijkt me overdreven.