Zoek op trefwoord :
Derde weg loopt dood
Verschenen: 31-08-2000

"Stel nu dat het waar is dat volledige werkgelegenheid en de (passieve) welvaartsstaat niet meer verenigbaar zijn, omdat de belastingen en sociale premies die nodig zijn om een dergelijke welvaartsstaat te financieren de werkgelegenheidsgroei belemmeren. Wat te doen?"

Dit is het centrale argument waarop Kees van Kersbergen in S & D van juni zijn pleidooi voor de derde weg baseert. De gedachte dat een sociaal stelsel als het onze een te zware last legt op de economie wordt inderdaad vaak vernomen, ook vanuit de huidige generatie sociaal-democratische partijleiders in Europa. Onze eigen Wim Kok beweerde het nog aan de vooravond van het congres van 1996. Mensen zonder werk worden niet meer in de eerste plaats als slachtoffers van economische malheur gezien, maar als de veroorzakers ervan.

Het was trouwens een stelling die ook in de jaren dertig door velen onderschreven werd, vaak gepaard met bezorgdheid dat te hoge uitkeringen leidden tot werkonwilligheid. Het Jordaanoproer van 1934 ontstond uit protest tegen een verlaging van de werkloosheidsuitkeringen, die toen nodig werd geacht als maatregel tegen de armoedeval. Dat woord was toen nog niet bedacht, maar de redenering was dezelfde.

Maar in die tijd dachten sociaal-democraten daar heel anders over. Dat was de reden dat mijn vader indertijd als werkloos onderwijzer lid van de SDAP werd. Die partij zocht de oplossing van de crisis aan de vraagzijde van de economie, wat resulteerde in het Plan van de Arbeid. In de jaren zeventig bleek echter dat met maatregelen aan de vraagkant van de economie alleen een crisis niet op te lossen is. Om zichzelf niet overbodig te maken gingen steeds meer economen de oplossing zoeken aan de aanbodzijde van de economie, waarmee ze ook steeds meer steun verwierven binnen de PvdA.

Sinds 1996 is de werkgelegenheid in ons land echter geweldig gegroeid, en zelfs zo hard dat in allerlei beroepen tekorten op de arbeidsmarkt zijn ontstaan. Komt dat nu, omdat sinds die tijd er krachtig in het sociale stelsel is ingegrepen? Welnee, het komt door ontwikkelingen aan de vraagkant van de economie. De stijging van de aandelenkoersen maakte koopkracht los, net als de stijging van de huizenprijzen. Daardoor kwamen er meer mensen aan de slag, en die gingen ook meer uitgeven. Zo ontstond een zichzelf versterkend proces.

Waarom dat proces de afgelopen jaar ontstaan is, kan eigenlijk niemand goed aangeven, laat staan hoe een regering zo’n proces kan bevorderen. De Japanse regering zou dat graag willen weten. De huidige economische opbloei past in de Kondratief cyclus, waarbij perioden van voor- en tegenspoed elkaar met een frequentie van tweemaal per eeuw afwisselen, maar ook voor het optreden van die cyclus hebben we geen overtuigende verklaring. In ieder geval blijkt ons huidige sociale stelsel heel goed te verenigen met die economische groei, en daarmee ontvalt de basis aan de derde weg zoals Van Kersbergen hem omschrijft.

Anders dan hij suggereert, zijn ook de electorale effecten geen reden om voor de derde weg te kiezen. Het is opmerkelijk, dat tegenwoordig in elf van de vijftien lidstaten sociaal-democraten regeringsverantwoordelijkheid dragen, maar dat is eerder ondanks dan dankzij de derde weg.

In Duitsland won de SPD de laatste bondsdagverkiezingen met een programma dat meer dat van Lafontaine was dan dat van Schröder. Dat de SPD nog niet is weggevaagd in de peilingen, komt door de schade die de CDU heeft opgelopen door de affaire Kohl, en het feit dat alleen de ex-communistische PDS een links alternatief biedt, en niet de Grünen,

In Groot-Brittannië bood bij de verkiezingen voor het burgemeesterschap van Groot-Londen de oud-linkser Ken Livingstone wel zo’n alternatief. Die werd prompt met grote meerderheid verkozen. Ik weet te weinig van Frankrijk om te kunnen zeggen waar Jospin nu precies zijn premierschap aan te danken heeft, maar genoeg om te weten dat het niet de derde weg was. En voor de Belgische socialisten is het mooi dat ze met 19,7 % in de regering zitten, maar een glorieus electoraal resultaat kun je dat niet noemen.

In Nederland heeft de PvdA nog steeds niet het electorale niveau van voor 1991 bereikt. Dat Kok in 1994 premier werd, kwam omdat nog sterker dan de PvdA het CDA de redding van de economie zocht in het korten op de uitkeringen. Meer mensen dan ooit – en daaronder menig PvdA-lid - stemmen op partijen links van de PvdA. Geen wonder dat men probeert de partij als vereniging zo veel mogelijk buiten de besluitvorming te houden.

Erger is misschien nog wel, dat vooral mensen met weinig geld hun vertrouwen in de politiek zijn kwijt geraakt. Doordat de grote partijen zich nauwelijks meer van elkaar onderscheiden, neemt de opkomst bij verkiezingen af, en dat vooral in de oude arbeiderswijken in de grote steden. Daarmee dreigt een situatie als in Amerika, waarin de politiek nog slechts gedragen wordt door en werkt voor de middenklasse. De angst om de hypotheekaftrek aan te pakken is hier een duidelijk symptoom van.

De dominantie van de sociaal-democraten op Europees niveau blijkt ook geen enkel effect te hebben op het beleid. Men gaat door het openbaar vervoer en de nutsbedrijven te benaderen vanuit de ideologie van de vrije markt, en speelt haasje over bij de verlaging van belastingtarieven.

Daarmee wil ik niet zeggen, dat het huidige stelsel van belastingen, uitkeringen en zorg als van god gegeven moet worden beschouwd. Er is wel degelijk reden tot zorg over het grote aantal WAO’ers, maar die zorg zou zich in de eerste plaats moeten richten op de positie van de mensen die ziek van hun werk worden, en niet op de druk die de uitkeringen op de economie leggen. Het stelsel bevat ook veel te veel kleine en grote onrechtvaardigheden.

Sociaal-democraten moeten zich erop richten het stelsel rechtvaardiger te maken, en niet in de eerste plaats goedkoper. Dan valt er in de politiek ook weer wat te kiezen.

Uit: Socialisme & Democratie augustus 2000