Zoek op trefwoord :
Benoemde burgemeester krijgt te weinig tegenspel
Verschenen in 'Binnenlands Bestuur' - 17-03-2000

‘Bram de Reis-Minister of Rotterdam in Rep en Roer’, heette een operette-revue die op 19 oktober 1902 in de Leidse Schouwburg zou worden opgevoerd door het Rotterdamsch Tivoli-Gezelschap. Kortom, er is weinig nieuws onder de zon.

Dat de Rotterdamse commissie voor de rekeningen niet tot de conclusie zou komen dat de berichten die het Algemeen Dagblad verzameld had over Pepers declaratiegedrag allemaal lariekoek waren, was wel al duidelijk. Een hele geruststelling voor de hoofdredacteur van het AD, want in De Volkskrant werd al gesuggereerd dat die zou moeten aftreden als de commissie zou concluderen dat Peper brandschoon was.

Of de conclusies van de commissie ook tot Pepers aftreden zouden leiden, was niettemin nog maar de vraag. Peper had prima gepast in het rijtje Prins Bernhard, Lubbers, Bolkestein. Allemaal mensen met zo’n groot prestige in de Nederlandse samenleving, dat niemand ze echt durfde aan te pakken voor de manier waarop zij hun publieke functies dienstbaar hadden gemaakt aan particuliere belangen.

Maar het is een ander rijtje geworden: Evenhuis (staatssecretaris), Taco Seinstra (burgemeester van Goes), Kees de Cloe (idem Almere), Paul Kagie (wethouder Den Bosch). Kleine krabbelaars die om veel minder zijn weggestuurd, en van wie sommigen het slachtoffer werden van het zero-tolerance beleid dat Ien Dales had ingezet als het om onjuiste declaraties ging.

Zo’n zero-tolerance beleid kon Peper moeilijk meer voeren. Als er iemand opgelucht is dat Peper is opgestapt, moet het wel de projectleider integriteitbeleid zijn op het Ministerie van BZK. Zoals de burgemeester van Oegstgeest het in het Leidsch Dagblad uitdrukte: “Ik lach me een kriek wanneer ik weer een brief uit Den Haag krijg over integriteit in het openbaar bestuur.”

Nu was de vorige functie van de burgemeester van Oegstgeest deelraadsvoorzitter in Rotterdam, en dat maakte wel wat uit. Er was een opmerkelijk verschil tussen de manier waarop mensen in Den Haag over de affaire praatten en in Rotterdam. Oud-ambtenaren uit Rotterdam die ik langs hele verschillende wegen heb leren kennen, waren het er allemaal over eens dat het goed was dat deze zaak nu eindelijk eens werd uitgezocht. Iemand vroeg zich af wat hij nog in het openbaar bestuur te zoeken had, wanneer Peper zou blijven zitten.

In Den Haag was er daarentegen veel meer de neiging om in Peper een intellectuele reus te zien, die door rancuneuze minkukels voor de voeten werd gelopen. Men had weinig waardering voor ambtenaren die hun beschuldigingen alleen in anonimiteit bij het Algemeen Dagblad durfden te deponeren, wat ook met de lage status van die krant te maken had. Lekken naar NOVA is heel wat anders! Ook nam men het de Rotterdamse rekeningencommissie haast kwalijk dat deze pas tot een onderzoek had besloten nadat Peper zijn hielen gelicht had.

Nu waren er in Rotterdam ook maar weinig ambtenaren die de instelling hadden van Paul van Buitenen. Als je ziet hoe het die vergaan is, kan je hun dat ook niet kwalijk nemen. Waar de publieke discussie zich op zou moeten richten is de vraag hoe het komt, dat Peper zijn declaratiegedrag jaren heeft kunnen voortzetten, en jarenlang ambtenaren die in ongenade waren gevallen aan de kant heeft kunnen zetten.

Zijn gedragspatroon lijkt sterk op dat van de gek geworden baas, zoals dat in Vrij Nederland van vorige week beschreven werd. Overmatig declareren, verslavingsverschijnselen, afbekken van ondergeschikten. Maar waarom kon dat jaren doorgaan? Veel waarnemers wijten dat aan de machtspositie van de Partij van de Arbeid in Rotterdam. Die zou gemaakt hebben dat niemand wat tegen Peper durfde te ondernemen.

In Rotterdam was Peper echter helemaal niet zo geliefd, en zeker niet bij de PvdA. Ik denk dat hierbij de positie van de benoemde burgemeester essentieel is. Ook onder wethouders heb je potentaten, maar wie authentiek wangedrag vertoont houdt het echt geen 16 jaar uit. Burgemeesters hebben echter nu eenmaal het voordeel, dat je ze niet kwijt raakt door ze eenvoudig niet opnieuw kandidaat te stellen of door een simpele motie van wantrouwen. Een procedure om van een burgemeester af te komen is veel ingewikkelder, en tijdens die procedure wordt het alleen maar erger. Vraag eens na in Drachten wat er moest gebeuren voor ze daar van Smallenbroek af waren.

Juist omdat Peper zulke goede relaties in Den Haag had – wat ook bleek uit zijn verheffing tot minister – zou het mission impossible geweest zijn om in het openbaar het vertrouwen in Peper op te zeggen. Zijn burgemeesterschap was niet een uitvloeisel van de macht van de PvdA, maar van de onmacht. Niet voor niets beschouwde Peper verkiezing door de gemeenteraad als de allerslechtste manier om een burgmeester te benoemen. Dat er in het verkiezingsprogramma van de PvdA wat anders stond was hem een zorg: dat werd vastgesteld door neuzelkneuzen waar hij ver boven stond.

Liever dan de confrontatie aan te gaan, probeert men in zo’n situatie de zaken om de burgemeester heen te organiseren. Dat gebeurt in het bedrijfsleven ook als de directeur onder het gekke-bazensyndroom leidt, en het is opmerkelijk hoe lang het dan nog goed kan gaan. Ook in Rotterdam is tijdens Pepers burgemeesterschap heel wat gepresteerd. Maar de burgemeester wordt dan wel, zoals Peper zelf constateerde, in de rol van bestuurlijke randgroepjongere gedrongen. En wat doen bestuurlijke randgroepjongeren? Die plegen bestuurlijk vandalisme.

De vraag is wat Peper nu verder gaat ondernemen. Het Rotterdamse rapport kan hij niet meer tegenhouden. In het uiterste geval leest de voorzitter van de commissie het voor in de gemeenteraad, en dan kan zij daarvoor op grond van art. 22 van de Gemeentewet niet vervolgd worden. Pepers publieke loopbaan is geschiedenis geworden, en geen zaak meer van gemeenteraad, Tweede Kamer of rechter.

Intussen heeft de affaire ook opgeleverd dat er veel meer aandacht gekomen is voor declaratiegedrag van bestuurders. Daarbij verzetten ministers zich tegen een toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur zoals die voor lokale bestuurders al lang gold. Het is ook weinig verheffend, al dat gesnuffel en geschrijf over dienstauto’s. Maar de ministers hebben het daar wel zelf naar gemaakt.

Willen ze geen discussie over representatiekosten, dan moeten ze zorgen voor duidelijke regels, zich daar aan houden, en zich aan normale accountantscontrole onderwerpen. Gewoon de dienstauto overnemen van je voorganger, niet zelf beslissen dat je partner ook wel eens een uitje verdiend heeft op kosten van belastingbetaler, en de huur van je jacquet gewoon ten laste van je vaste onkostenvergoeding brengen.

In 1902 ging de voorstelling niet door, waarschijnlijk omdat men vond dat een een satire op de toenmalige minister-president Abraham Kuyper niet te pas kwam. Ik weet dat van mijn echtgenote, onder wier leiding over vijf jaar het boek ‘Driehonderd jaar Leids toneel’ zal verschijnen, t.g.v. het driehonderdjarig bestaan van de Leidse Schouwburg. Anders dan de familie Korthals (zij lid van de Rotterdamse onderzoekscommissie, hij collega van Peper), zijn wij in gemeenschap van informatie getrouwd. Ik kan u zeggen: dat slaapt een stuk prettiger.