Zoek op trefwoord :
Tussen Hillesluis en alternatieve plaatsgebondenheid (boekbespreking)
Verschenen in 'Binnenlands Bestuur' - 27-10-2000

F. Hendriks en P. Tops (red.):

Stad in spagaat

Institutionele innovatie in het stadsbestuur

Uitgeverij Van Gorcum & Comp.

ISBN 90 232 3616 5 f 49,50

"Nodig is ook een alternatieve notie van plaatsgebondenheid die zich niet laat vangen binnen begrensde ruimtes (de wijk, de binnenstad), maar die zich oriënteert op de concrete zichtbare beweging van mensen in stedelijke netwerken". Wanneer dit een boodschap is die u aanspreekt, moet u zeker Stad in spagaat van de Tilburgse bestuurskundigen Hendriks en Tops boven aan uw verlanglijstje voor Sinterklaas zetten.

Stad in spagaat is een bundel van dertien artikelen over stedelijke ontwikkelingen, in- en uitgeleid door de samenstellers met een beschouwing waarin zij proberen die dertien artikelen met elkaar in verband te brengen. De artikelen stellen nogal uiteenlopende eisen aan de lezer. Het boek bevat een groot aantal voor gewone bestuurders en ambtenaren goed leesbare bijdragen over ontwikkelingen in het bestuur, zoals van T.V. Blokland, V.D. Mamadouh, Ph. van Praag jr., J.W. Duyvendak en C.J.M. Schuyt, M. Boogers en A.F.A. Korsten, M.L.M. Hertogh, S. Zouridis en P.W. Tops, en R. Weterings en A.M.B. Lips, maar ook zeer abstracte beschouwingen, met als hoogtepunt het hierboven geciteerde artikel van H. Mommaas over De verstrooide stad als cultuurpolitieke uitdaging.

De titel van het boek slaat op de moeizame spreidstand waarin stadsbestuurders zich bevinden. Rotterdamse stadsbestuurders moeten hun aandacht verdelen over het oude Noorden en het verre Oosten, maar ook anderen worden tegelijkertijd met processen van schaalvergroting en schaalverkleining geconfronteerd. Hoewel de ondertitel zegt dat het boek over institutionele vernieuwing in het stadsbestuur gaat, moeten de auteurs nu juist niets hebben van institutionele veranderingen om het stadsbestuur uit die spagaat te bevrijden, zoals de instelling van deelraden in Amsterdam en Rotterdam en de plannen voor Stadsprovincies. Amsterdam te groot en te klein was tien jaar geleden het motto voor het streven naar een dubbelgelaagd grootstedelijk bestuur.

Aan de deelraden wordt nauwelijks een woord vuil gemaakt, hoewel dat toch een majeure institutionele ontwikkeling is. Maar in Tilburg vinden ze de ontwikkeling van het Tilburgse model nu eenmaal veel interessanter. Boogers en Korsten zien de hele discussie over de bestuurlijke organisatie van ons land als een 'narrenfeest om niets', en ook A.C. Zijderveld (bekend van radio en TV) kiest voor een netwerkachtig bestuur in stedelijke regio's in plaats van 'omvattende bestuurlijke structuren'.

Bij Zijderveld is dat des te opmerkelijker omdat hij de nationale overheid ziet afsterven. Voor een socioloog vind ik dat een merkwaardig denkbeeld, omdat die toch zou moeten zien dat ondanks de overdracht van bevoegdheden aan Brussel de aandacht van de mensen zich blijft richten op de nationale hoofdsteden.

Maar wanneer hij gelijk heeft, zou dat toch des te meer reden zijn om te streven naar krachtige grootstedelijke besturen die niet afhankelijk zijn van moesjawaraprocedures waarbij juist de kleinere gemeenten het best in staat zijn de belangen van de eigen inwoners veilig te stellen. Hier wreekt zich dat er geen economen of juristen aan het boek hebben meegewerkt maar alleen bestuurskundigen en sociologen, die onvoldoende affiniteit hebben met bevoegdheden en geldstromen.

De stadsprovincie komt ook bij Van Praag ter sprake, als keerpunt in de discussie over het referendum. Van Praag constateert dat na het afwijzen van de stadsprovincies in Amsterdam en Rotterdam de drempels voor lokale referenda zodanig zijn verhoogd dat het referendum aan het uitsterven is, en hij betreurt dat. Toch zou hier wel eens kunnen meespelen, dat de stadsprovincies zelf – in ieder geval in Rotterdam – het product waren van het soort interbestuurlijk overleg waar Zijderveld, Boogers en Korsten het hele grootstedelijk bestuur door willen laten bepalen. Het beeld van de Stadsprovincie als opgelegd vanuit Den Haag gaat in ieder geval voor Rotterdam niet op. Juist met een dergelijk netwerkbestuur is een referendum slecht verenigbaar: wie macht wil geven aan de bevolking, moet die wel zelf hebben, en in staat zijn voor afgewezen plannen een alternatief te realiseren.

Het is een vergelijkbaar probleem als dat van de rol van de gemeenteraad bij interactief bestuur, waar Boogers en Hendriks over schrijven. Zoals een gemeentebestuur dat het resultaat van onderhandelingen in de regio aan een referendum onderhevig maakt, zichzelf in de problemen brengt, kunnen resultaten van onderhandelingen met burgers niet met goed fatsoen in de gemeenteraad ter discussie gesteld worden. Je kunt wel vooraf als Raad proberen financiële en beleidsmatige randvoorwaarden te stellen, maar een beetje belangengroep gaat daar natuurlijk nu juist over in discussie. Je wilt toch niet alleen maar kunnen kiezen aan welke touw je wordt opgehangen?

Dat interactief bestuur niet onproblematisch is, blijkt ook weer eens uit de bijdrage van Talja Blokland, Politiek als curiositeit, de aardigste uit het boek. Zij schetst hoe bewoners van de Rotterdamse wijk Hillesluis tegen de politiek aankijken. Voor de meesten is dat 'niets voor ons soort mensen'. Het is een andere wereld, waar zij het vertrouwen in verloren hebben toen begin jaren tachtig de vakbond niet kon tegenhouden dat zij ontslagen werden, of toen Kok als leider van de PvdA een hele andere koers ging varen dan Den Uyl had gedaan.

Op een inspraakbijeenkomsten blijkt dat de meeste Hillesluisers de hele denkwereld van de politiek niet kunnen volgen, maar het gaat naar de mening van de gemeentelijke vertegenwoordigster een stuk beter wanneer iemand die woont aan het 'Gouden Randje' van de wijk bereid blijkt als vertegenwoordiger op te treden. Die beschikt over de vereiste vergadertechnieken. Blokland constateert dat om te kunnen participeren kennelijk het sociaal milieu doorslaggevend is. Maar het blijft de vraag in hoeverre de Hillesluisers nu echt participeren in het interactief bestuur.

Schijnbaar is hiermee in strijd, dat Mamadouh constateert dat leden van etnische minderheden betrekkelijk gemakkelijk doordringen tot het lokale politieke systeem. Maar dat zou wel eens kunnen betekenen dat het in Nederland relatief gemakkelijk is om zich de normen en waarden van een ander sociaal milieu eigen te maken. Evenals bij de bureaucratisch competente Hillesluiser, kunnen we echter de vraag stellen in hoeverre dergelijke geïntegreerde allochtonen hun veronderstelde achterban nog werkelijk representeren. Maar misschien was dat bij de sociaal-democratische elite van vroeger niet anders.