Zoek op trefwoord :
De omroep als publieke vrouw
Verschenen in 'Intermediair' - 06-01-2000

Nederland kent twee soorten commerciële televisie. De oudste is de gesubsidieerde commerciële televisie, vaak publieke omroep genoemd. Die ontvangt naast de opbrengsten van de reclame ook een bijdrage uit de belasting. Van jonger datum is de ongesubsidieerde commerciële televisie, die uitsluitend uit de reclameopbrengsten betaald wordt.

Er zijn goede redenen voor gesubsidieerde commerciële televisie. Bij ongesubsidieerde televisie moeten de kosten van elk programma volledig worden terugverdiend uit de opbrengst van de reclame voor, tijdens en na het programma. Die opbrengst is hoger naarmate het aantal kijkers hogers is, de kijkers jonger en rijker zijn, en de publieksgroep homogener is. Omroepen zijn de nieuwe rattenvangers van Hamelen. Zij leveren een publiek aan reclamebureaus, waarbij zij het jargon van de slavenhandelaar betrachten.

De eisen die de reclame stelt, maakt dat allerlei publieksgroepen onvoldoende aan hun trekken komen. Dat geldt zeker voor de groep die graag kijkt naar programma’s die niet door reclame worden onderbroken. Het behoud van die mogelijkheid dient te worden beschouwd als een collectief goed, waarvoor een beroep op de algemene middelen gerechtvaardigd is.

Bovendien kan de culturele en educatieve waarde van televisieprogramma’s die een zekere inspanning vragen van de kijkers, een reden zijn voor subsidie. Zeker van een regering die voor de aankoop van één schilderij 80 miljoen over heeft, en die aankoop ook nog belangrijker vindt dan het budgetrecht van de Tweede Kamer, mag men verwachten dat zij bereid is programma’s met een culturele waarde ruimhartig te subsidiëren.

Je zou dus verwachten, dat TV-programma’s in aanmerking komen voor subsidie wanneer de makers niet bereid zijn om zich aan de eisen van de adverteerders te conformeren. De marktideologie is echter aan het Binnenhof zover voortgeschreden, dat men juist als subsidievoorwaarde stelt dat de gesubsidieerde omroep dezelfde doelen nastreeft als de niet gesubsidieerde commerciële omroep. Veel kijkers, homogene publieksgroepen.

Wanneer de mediawoordvoerders van de regeringspartijen het woord cultuur horen, trekken ze hun revolver. Ze zien daar niet de VPRO maar BNN als het boegbeeld van wat ze – in analogie met publieke vrouw – nog steeds de publieke omroep noemen. Ons belastinggeld dient om dure voetbalwedstrijden uit te zenden die ook via de ongesubsidieerde zenders het publiek zouden hebben bereikt. Verder is de publieke omroep alleen nog interessant als vangnet voor afgeserveerde fractievoorzitters.

Uitgerekend de VARA onderzoekt nu of men niet beter af is wanneer men geheel is aangewezen op reclameopbrengsten, dan te moeten buigen voor subsidievoorwaarden die juist het soort programmering afdwingen waar men bij de zuiver commerciëlen altijd bezwaar tegen had. Het is de vraag of dat lukt. Het is ook de vraag of over vijf jaar niet iedereen via Internet op elk moment zijn eigen programma zal kunnen samenstellen, en daarmee de hele discussie over zenderkleuring versus sandwichformule obsoleet zal zijn geworden.

Maar wanneer het de VARA lukt om zonder subsidie van Wolffensperger en Van der Ploeg een programma te blijven brengen van de huidige kwaliteit, dan verdient ze diep respect. Het wordt dan alleen wel de vraag waarom we belasting moeten blijven betalen voor BNN en voor de TROS.