Zoek op trefwoord :
Ik ben een cultuurbarbaar
Verschenen in 'Publieke Tribune' - 01-10-2015

Ik ben een cultuurbarbaar. Ik ben er namelijk op tegen dat Nederland € 80 miljoen op tafel legt voor de aankoop van één schilderij. Wanneer het één miljoen zou zijn geweest, had ik het ook een hoop geld gevonden, maar had me dat wel acceptabel geleken. Die twee portretten van Rembrandt die Het Rijksmuseum en het Louvre aanschaffen zijn best mooi, en ik vind het ook jammer dat ze voorlopig niet in Rembrandts geboortestad Leiden te zien zullen zijn. Had oud-wethouder Pechtold daar nu niet voor kunnen zorgen? Daarmee doe je ook iets tegen de tsunami aan toeristen die Amsterdam teistert.
Ik vraag me echter af of die schilderijen ook gekocht zouden zijn wanneer de vraagprijs één miljoen geweest was. Dan was het nog veel geld geweest, maar waren het kennelijk niet zulke bijzondere schilderijen dat daar de fractievoorzitters in de Tweede Kamer over moesten vergaderen, dat er in Nederland ad hoc een belastingconstructie voor moest worden opgetuigd, en dat in Frankrijk de Centrale Bank ineens € 80 miljoen op tafel legde. Nederland riskeerde er ook een diplomatieke rel voor, uitgerekend op het moment dat het kabinet bedacht heeft dat het wel weer eens tijd wordt voor een zetel in de Veiligheidsraad.
Schilderijen zijn goederen waarbij niet de begeerlijkheid de prijs bepaalt, maar de prijs de begeerlijkheid. Het zijn prestige-objecten. Dat hebben ze gemeen met sommige wijnen, en ook met zeldzame postzegels. Met hetzelfde enthousiasme als waarmee in Nederland nu gelobbyd wordt voor de aankoop van het dubbelportret van Rembrandt, heeft men op Mauritius ooit de handen ingeslagen om een exemplaar aan te kopen van de blauwe Mauritius, een postzegel van 2 penny uit 1847 waarvan slechts vier exemplaren bewaard zijn gebleven, en waar toeristen zich nu per uur tien minuten bij gedempt licht aan kunnen vergapen. Dat doen ze enkel en alleen omdat die postzegel zo duur is.
Schilderijen hebben met sommige wijnen en oude postzegels ook gemeen, dat het speculatie-objecten zijn. Ze zijn schaars, er is steeds meer geld beschikbaar, en daarom nemen ze steeds in waarde toe. En het feit dat ze steeds in waarde toenemen maakt ze nog begeerlijker, net als ooit in de zeventiende eeuw de tulpenbol. Zo´n zeepbel spat op een gegeven moment uiteen. Net als bij de tulpenbol is dat bij postzegels ook al gebeurd, en het zou bij schilderijen ook kunnen gebeuren. Het is dan de kunst ze te verkopen op de top van de markt. Volgens mij heeft de familie De Rothschildt daar veel ervaring mee. Misschien zijn de twee schilderijen daarom nu op de markt. Dan zit het Rijksmuseum over vijf jaar met een zeperd.
Maar de kern is natuurlijk hoe het bedrag van € 80 miljoen zich verhoudt tot andere bestedingsmogelijkheden in de collectieve sector. Die kraakt en piept overal door geldgebrek, van de politie tot de thuiszorg, en van het speciaal onderwijs tot het UWV. Het leger heeft onvoldoende geld voor oefenmunitie, en de NS beschikt over te weinig treinen. Onder die omstandigheden toch € 80 miljoen beschikbaar stellen voor een schilderij is een klap in het gezicht van iedereen van wie we begrip vragen voor het tekortschieten van de collectieve sector vanwege de bezuinigingen.
Hoe kan het dat de fractievoorzitters van de grote partijen dat toch willen, van cultuurbezuiniger Zijlstra tot zorgverdediger Roemer? Dat komt door de ambiance die Pechtold gecreëerd heeft voor de besprekingen. Dat gebeurde letterlijk in een achterkamertje, in het Mauritshuis, waarbij een sfeer werd gecreëerd alsof men bezig was met iets zeer verhevens, en niemand uit de toon wou vallen en het risico wilde lopen als cultuurbarbaar beschouwd te worden. Het is duidelijk een geval van groepsdenken. En samen met Pijbes presteert Pechtold zich nu als de bekwame lobbyist die in staat is zijn collega’s door een hoepeltje te laten springen. Bij een lager aankoopbedrag had dat lang niet zoveel prestige opgeleverd.
Het collectieve enthousiasme in museumkringen roept associaties op met de aankoop in 1937 van het schilderij De Emmaüsgangers, dat toen aan Vermeer werd toegeschreven en waarvoor directeur Hannema van Museum Boymans ƒ 540.000 wist bijeen te brengen. Dat schilderij bleek later een vervalsing, en werd omdat het een vervalsing was toen ineens ook veel minder mooi gevonden. Ik verwacht niet direct dat dat ook het geval zal blijken bij de Rembrandt die we nu gaan aanschaffen, maar ik zou het wel een grap vinden. De esthetische waardering van schilderijen is ondergeschikt aan de vraag of het ‘een echte Rembrandt’ is, ook al kun je dat laatste alleen constateren met technisch onderzoek, niet vanwege de schildering. Dat maakt de aankoop van dure schilderijen tot een vorm van fetisjisme.
Anderen mogen nu de boze kiezers te woord staan. PvdA-voorzitter Hans Spekman probeerde dat zondag in een brief aan de leden van zijn partij. Onze truidrager verdedigde de aanschaf van de twee protserige portretten van mensen die in hun leven niets gepresteerd hebben als een bijdrage aan de verheffing van het volk. Om verheven te worden zal het volk dan toch eerst € 17,50 per bezoeker op tafel moeten leggen, want de tijd dat je alleen een symbolisch entreegeld betaalde is lang voorbij.
Wie speciaal voor de twee schilderijen komt is vooral op sensatie uit. ‘Kijk eens jongens, weten jullie hoeveel die schilderijen gekost hebben?’ ‘Mag ik dan nu een ijsje?’

Gepubliceerd op Publieke Tribune 1 oktober 2015