Zoek op trefwoord :
De grondwet is gebaseerd op de waan van de vorige dag
Verschenen in 'De Republikein' - 21-12-2014

De monarchie is in strijd met de beginselen van de democratische rechtstaat. Het is een vorm van discriminatie naar geboorte, wat in allerlei internationale verdragen verboden wordt, en het is ook in strijd met art. 3 van onze eigen grondwet: ‘Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar’. Toch bepaalt diezelfde grondwet dat het koningschap erfelijk vervuld wordt door de wettige opvolgers van Koning Willem I.
Dat we bij de vervulling van het koningschap afwijken van de beginselen van de democratische rechtstaat, is omdat de meerderheid van de Nederlanders dat wil. Dat is nu eenmaal de paradox van de democratie: uiteindelijk beslist de meerderheid, ook wanneer die wil afwijken van normen die intrinsiek democratisch zijn.
De Nederlandse grondwet zit echter zo in elkaar, dat ook wanneer de meerderheid van de bevolking van de monarchie af zou willen, een minderheid dat zou kunnen blokkeren. Dat komt omdat voor afschaffing van de monarchie een grondwetswijziging nodig is, en daarvoor is uiteindelijk in beide kamers van de Staten-Generaal een twee-derde meerderheid nodig. Bij zo’n stemming tellen dus de stemmen van degenen die het bij het oude willen laten tweemaal zo zwaar als die van de veranderingsgezinden. Is dat democratisch? Is het niet een vorm van discriminatie naar politieke gezindheid wanneer de stem van conservatieven tweemaal zo zwaar weegt als die van progressieven?
Ik ken het antwoord. Die twee-derde meerderheid is nodig om ons tegen de waan van de dag te beschermen, en de democratie veilig te stellen. Daarbij wordt echter voorbij gegaan aan het feit dat we door ons te beschermen tegen de waan van de dag, de waan van gisteren blijven koesteren. En die is lang niet altijd democratisch.
De monarchie is daar een voorbeeld van, maar hoe zit het met art. 23? Dat eerbiedigt onder meer de vrijheid van het bijzonder onderwijs inzake de aanstelling der onderwijzers, en maakt het dus mogelijk dat scholen daarbij discrimineren op basis van godsdienst. Dat is zo ongeveer de essentie van het bijzonder onderwijs. Nu past dat bij de opvatting dat ouders hun kinderen moeten kunnen beschermen tegen ongelovige docenten, maar daar staat de gedachte tegenover dat gesubsidieerd onderwijs onderdeel is van de openbare dienst, en dat dus art. 3 van de grondwet van toepassing zou moeten zijn. De ene opvatting is niet a priori democratischer dan de andere, en dus past het niet dat een minderheid de meerderheid het in standhouden van het bijzonder onderwijs kan opleggen.
Wat de waan van de dag betreft: het is opvallend hoe tijdgebonden veel formuleringen in de grondwet zijn. Vooral de sociale grondrechten die in 1983 zijn geïntroduceerd, zijn een product van de tijdgeest. Zo dient volgens art. 22 de overheid voorwaarden te scheppen voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding, maar kent de grondwet niet zoiets als een recht op veiligheid. Dat vonden ook CDA en VVD indertijd veel te rechts klinken.     
Er is meer wat je in de grondwet mist. Het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid is wel vastgelegd, maar niet de vertrouwensregel. Tegen een kabinet dat na een motie van wantrouwen zou willen blijven zitten, worden we beschermd door de constitutionele traditie en het gezonde verstand, maar niet door de grondwet. Daardoor is er ook een staatsrechtelijk vacuüm bij het opzeggen van het vertrouwen in een minister die al demissionair is. Ook over de kabinetsformatie wordt niets geregeld. Daarmee kan in woelige tijden het staatshoofd zijn gang gaan.
Bij het discriminatieverbod waar de grondwet mee aanvangt, missen we discriminatie op grond van seksuele geaardheid of seksuele voorkeur. Daar was het in de tijd dat de grondwet van 1983 werd voorbereid nog te vroeg voor. Was dat iets later gebeurd, dan was waarschijnlijk een formulering gekozen die liefhebbers van seks met kinderen of met dieren beschermd had, en waar men later veel spijt van had gekregen.
Dat laatste is gebeurd bij de demonstratievrijheid. Die kan bij wet worden ingeperkt vanwege de gezondheid, het verkeer of voorkoming van wanordelijkheden, maar niet vanwege de boodschap. Hier was duidelijk de generatie aan het woord die de Amerikaanse president ten tijde van de Vietnam oorlog bij demonstraties niet voor moordenaar had mogen uitmaken, maar die zich niet realiseerde dat ook neonazi’s en moslimterroristen zich op de demonstratievrijheid zouden kunnen beroepen. Dat kost burgemeesters een hoop hoofdbrekens.
Er zijn meer grondwetsartikelen die de waan van gisteren weergeven. Je kunt van mening verschillen hoe de burgemeester benoemd moet worden, maar art. 125 bepaalt ook nog eens dat de burgemeester de vergadering van de gemeenteraad voorzit, terwijl hij tegelijkertijd voorzitter is van het college dat aan de raad verantwoording aflegt. Of de burgemeester en de wethouders lid van de raad mogen zijn, heeft men daarentegen steeds buiten de grondwet gehouden.
De grondwet regelt ook het bestaan van waterschappen, en wordt algemeen zo gelezen dat heel Nederland provinciaal en gemeentelijk moet zijn ingedeeld. Basisregels over de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten zal men echter in de grondwet weer niet vinden.
Dat er een rem bestaat op al te vluchtige impulsen om de grondwet te wijzigen lijkt me redelijk, vooral bij de grote volatiliteit die het electoraat tegenwoordig kenmerkt. Dat rechtvaardigt een behandeling in twee lezingen, met daartussen kamerontbinding. Maar het rechtvaardigt niet dat in een tweede lezing ook een twee-derde meerderheid nodig is. Wel zou men kunnen bepalen dat een derde van de Tweede Kamer bij een niet gewenste grondwetherziening een referendum zou kunnen eisen.
Dit alles krijgt nog meer urgentie wanneer de rechter de bevoegdheid krijgt wetten aan de grondwet te toetsen. Ik ben daar niet zo voor, als ik zie hoe in Amerika Obamacare slechts de steun kreeg van de kleinst mogelijke meerderheid in het Supreme Court, en hoe in Duitsland het Bundesverfassungsgericht moest oordelen over het Europese Stabiliteitsmechanisme.
In de Nederlandse politiek zou het grote gevolgen hebben wanneer de rechter zou kunnen bepalen dat de nieuwe WMO het recht op maatschappelijke en culturele ontplooiing van ouderen onvoldoende respecteert. De antidiscriminatiewetgeving kan ook tot verrassingen leiden.
Art. 1 van de grondwet verbiedt discriminatie op welke grond dan ook. Daarmee toonde de politiek zijn zondagse gezicht, want het verbod op discriminatie betekent niet dat je geen gerechtvaardigd onderscheid mag maken. Verbod op leeftijdsdiscriminatie betekent niet dat je het kiesrecht of het recht op AOW niet aan een leeftijd mag binden. Art. 2 maakt onderscheid naar nationaliteit, maar dat wordt kennelijk niet als een vorm van discriminatie gezien.
Minister De Gaay Fortman zei bij de verdediging van dart. 1: ‘wie onderscheid maakt heeft de bewijslast duidelijk te maken dat zijn onderscheid niet discriminerend is’. Binnen de bestaande wetgeving maakt de rechter dat uit. Maar uiteindelijk is het een politiek oordeel. Wanneer de rechter bepaalt dat demonstraties door neonazi’s en Isis vanwege de grondwet niet verboden mogen worden, en er desondanks een duurzame politieke meerderheid voor zo’n verbod is, moet de grondwet met een enkelvoudige meerderheid gewijzigd kunnen worden.
Er is dus alle reden de procedure voor een grondwetswijziging aan te passen. Maar helaas, ook daarvoor is een twee-derde meerderheid nodig.

In: De Republikein december 2014