Zoek op trefwoord :
Verwarring alom
Verschenen in 'Intermediair' - 18-05-2000

Vijfentwintig jaar geleden was het duidelijk. Wie toen bij de overheid ging werken, voelde zich verre verheven boven het ordinaire bedrijfsleven. In het bedrijfsleven werd alleen maar aan winst gedacht, maar wie bij de overheid werkte, diende het algemeen belang.

In de loop van de jaren tachtig kwam daar een kentering in. Men ging zich steeds meer realiseren, dat de overheid niet zonder het bedrijfsleven kan, omdat de overheid het geld uitgeeft dat in het bedrijfsleven verdiend wordt. Er ontstond onder ambtenaren en politici een minderwaardigheidsgevoel t.o.v. het bedrijfsleven, en dat leidde tot twee bewegingen: zoveel mogelijk aan het bedrijfsleven overlaten, en zoveel mogelijk als het bedrijfsleven gaan werken.

Nu was de aandacht voor doelmatigheid en effectiviteit bij de overheid geen overbodige luxe. Te vaak ging de strijd meer om hoeveel geld er werd uitgegeven, dan om wat er met het geld werd bereikt. Maar het nieuwe denken leidde toch vooral tot veel verwarring, omdat er meer werd geprivatiseerd met de onderbuik, dan vanuit een doordachte visie op de onderscheiden rollen van overheid, markt en particuliere organisaties. Tien jaar nadat de PvdA zich tot het neo-liberalisme bekeerde, werkt het wetenschappelijk bureau van die partij nog steeds aan een dergelijk document.

De ene keer worden monopolies geprivatiseerd zonder voldoende controle, zodat de betrokkenen er flink de boter uit kunnen braden (het loodswezen). Een volgende keer blijkt dat de directeur van de NUON dat bedrijf laat opdraaien voor zijn hobby in het betaald voetbal, zonder dat de klanten voor een andere leverancier kunnen kiezen. En om die keuze in de toekomst wel mogelijk te maken, worden gekunstelde constructies bedacht, die mij er niet tegen kunnen beschermen dat wanneer mijn buurman in zee gaat met een onbetrouwbare leverancier, ook bij mij ook het licht uitgaat. Er is nu eenmaal maar één elektriciteitsnet.

Grote verwarring is er ook in de zorg, en bij woningcorporaties. Ziekenhuizen worden de ene keer beschouwd als instellingen met een door de overheid vastgesteld budget, dat ze aan patiënten ten goede moeten laten komen, en twee maanden later als bedrijven die in opdracht van de verzekeraar werken. Om de woningcorporaties beter in staat te stellen op de markt in te spelen, koopt het rijk eerst zijn subsidieverplichtingen af, om vervolgens de woningen toch als zijn economisch eigendom te beschouwen.

Maar dit haalt nog niet bij de verwarring binnen het overheidsapparaat zelf. Leidinggevende ambtenaren hebben ontdekt dat zij managers zijn, en claimen een zelfde vrijheid als managers in het bedrijfsleven. Sommigen krijgen die ook, omdat er steeds meer zelfstandige bestuursorganen komen.

Het verschil is echter, dat managers in het bedrijfsleven gemakkelijk kunnen worden beoordeeld op hun commerciële resultaten, die iets zeggen over de tevredenheid van de klant. Overheidsdiensten krijgen hun geld daarentegen uit de belastingen, en dus moeten ministers en wethouders zich over de besteding daarvan verantwoorden.

Ambtenaren verwachten van bestuurders dat ze terugtreden, terwijl als het misgaat bestuurders het verwijt krijgen dat ze nagelaten hebben op te treden. De roep om aftreden is dan niet ver meer.