Zoek op trefwoord :
Er is een fiets gestolen!
Verschenen in 'Tijdschrift voor de Politie' - 28-07-2013

Politie en brandweer zijn diensten die veel gemeen hebben. Ze dragen uniformen. Ze rijden in auto’s met zwaailichten. Ze treden allebei op bij calamiteiten. Daarbij staan ze onder gezag van de burgemeester. Ze kennen ook beide een macho-cultuur, hoewel er bij de politie ook steeds meer vrouwen werken.

Toch is er een groot verschil. Wanneer er brand is, komt de brandweer blussen. Dat komt omdat de bezetting van de brandweer niet gebaseerd is op het aantal branden, maar op de maximale aanrijtijd. Die bepaalt hoeveel kazernes er moeten zijn, en daardoor beschikt de brandweer over een grote reservecapaciteit. Het maximale aantal branden dat de brandweer zou kunnen blussen is groot ten opzichte van het feitelijke aantal branden.

Dat betekent ook, dat wanneer het aantal branden dat jaarlijks geblust wordt afneemt, wat in Nederland het geval is, niemand de vraag zal stellen of de brandweer wel goed bezig is. Integendeel, iedereen zal dat zien als het gevolg van een effectief preventiebeleid. Wanneer je de brandweer zou binden aan het aantal gebluste branden, loop je het risico dat de brandweer ze zelf aansteekt, en dat is niet de bedoeling.

Wanneer je voor de brandweer al doelstellingen zou willen formuleren voor het aantal gebluste branden, moet dat betrekking hebben op een daling daarvan in de loop van de tijd. Wel moet het dan duidelijk zijn dat het belangrijker is dat alle branden geblust worden dan dat de afgesproken daling van het aantal gebluste branden wordt gerealiseerd. 

Bij de politie is dat heel anders. Er is geen sprake van dat er bij elke diefstal kan worden opgetreden, laat staan dat die wordt opgehelderd. Ooit moet dat wel zo geweest zijn. In de sinds 1936 gepubliceerde wekelijkse uitgave Actuele Onderwerpen (AO), waar mijn vader destijds op was geabonneerd, verscheen in 1951een aflevering  geheten Er is een fiets gestolen! , met uitroepteken (nr. 344). Het beschrijft de werking van wat we tegenwoordig de justitiële keten noemen. Daarbij zie je de tijden veranderen.

Kantoorbediende Jan Jorissen zet zijn fiets aan de ketting om in het portiek waar zijn meisje Loesje woont afscheid van haar te nemen, maar ontdekt nadat hij de open trap is afgedaald dat zijn ‘karretje’ gestolen is. Jorissen loopt naar het politiebureau, waar rechercheur Filius al snel proces-verbaal opmaakt, en dat voorleest voordat het ondertekend wordt. Twee dagen later bezoekt Filius twee opkopers, waarvan bij één blijkens het framenummer de gestolen fiets inderdaad in het opkopersregister voorkomt.

Na opmaking van een verklaring van bezichtiging en herkenning krijgt Jorissen zijn fiets voorlopig weer terug. ‘Overgelukkig peddelt Jan huiswaarts …’ De rechercheur arresteert degene die de gestolen fiets verkocht heeft aan de opkoper. De dag daarop moet Jan Jorissen met zijn fiets op het politiebureau komen, waarna de dief bekent de getoonde fiets te hebben gestolen. Hierna vindt de rechtszaak plaats, met een driekoppige rechtbank, waarbij vier getuigen à charge worden gehoord: Jan Jorissen, rechercheur Filius, de opkoper, en zijn  knecht. De rechtbank veroordeelt de dief tot acht maanden gevangenis. ‘De woorden schokken hem zichtbaar. Laten we evenwel hopen dat het gebeurde voor hem een goede les zal zijn!’

Het boekje wijst er wel op dat niet altijd gestolen fietsen zo gemakkelijk worden teruggevonden. Dat kan ook niet anders als je weet dat er alleen al in Amsterdam in het jaar 1950 2378 fietsen werden gestolen. ‘Nog steeds vormen rijwieldiefstallen een van de grootste problemen voor de politie.’ Dat zal je niet meer horen, niet omdat er minder fietsen gestolen worden, maar omdat er zoveel andere zaken de aandacht van de politie vragen.

Wat opvalt is dat zestig jaar geleden de capaciteit die de politie kon inzetten bij een fietsendiefstal zoveel groter was. De bestolene kon snel te woord worden gestaan, en zowel politie als justitie hadden ruim de tijd voor bureaucratische procedures. De straf was ook behoorlijk hoog, zeker omdat nergens staat dat het een recidivist was.

De politie werkte toen zoals nu de brandweer: er is een melding, en men komt in actie. Dat is tegenwoordig heel anders. Wanneer je fiets wordt gestolen doe je geen aangifte in de hoop dat de politie de fiets zal vinden, maar om een bewijs te hebben tegenover de verzekering. De politie moet voortdurend prioriteiten stellen, en fietsendiefstallen vallen daar niet onder.

Daardoor is een daling van het aantal aangegeven misdrijven ook geen aanwijzing voor een effectief preventiebeleid. Zo’n daling kan ook te maken hebben met een afgenomen aangiftebereidheid of het ontmoedigen van het doen van aangiften door individuele agenten. Pressie op de politie om zoveel mogelijk zaken op te lossen heeft ook weinig zin, want dat stimuleert het aanpakken van eenvoudige zaken. En onderzoeken van de effectiviteit van het politieoptreden op basis van gevoelens van veiligheid is ook niet alles, want berichtgeving in de media is daarbij ook een belangrijke factor.

Was het bij de politie maar zo eenvoudig als bij de brandweer. Was het maar weer 1951.

In het Tijdschrift voor de Politie jg. 75 nr. 6/13, juli 2013