Zoek op trefwoord :
Zonder spektakel
Verschenen in 'Intermediair' - 22-06-2000

Terwijl elke keer weer de roep klonk om een parlementaire enquête naar de val van Srebrenica, bereidde de Commissie Bakker in stilte openbare hoorzittingen voor over de manier waarop in Den Haag besloten wordt over de uitzending van militairen naar het buitenland, en dus ook naar Bosnië.

Duidelijk bleek dat het met die besluitvorming niet best gesteld is. Niet de situatie in de oorlogsgebieden staat voorop, maar de bureaupolitieke belangen van landmacht en ministeries. Doel en middelen worden omgedraaid. We geven geen geld uit om op te kunnen treden tegen moord en verkrachting, maar vredesoperaties zijn een welkome aanleiding om het voortbestaan van het Nederlandse leger te rechtvaardigen. Tegelijkertijd kan Nederland daarmee meer invloed claimen in internationale organisaties, zoals het felbegeerde lidmaatschap van de Veiligheidsraad.

Onthutsend was ook het gedoe rond de bijeenkomst in Zagreb waar Dutchbat werd opgevangen. Generaal Couzy vond het zijn taak om die opvang te organiseren, maar ministers en kamerleden buitelden over elkaar heen om te delen in de glorie van de ‘Helden van Srebrenica’. Toen die heldhaftigheid nogal tegen bleek te vallen, kreeg Couzy de schuld.

Toch heeft de Commissie Bakker geen beste pers gekregen. In denk ook, dat de kijkdichtheid aanzienlijk minder zal zijn geweest dan bij de Bijlmer-enquête. Dat komt, omdat de Commissie Bakker de verhoren gebruikte waarvoor ze bedoeld waren: voor waarheidsvinding en lessen voor de toekomst.

Dat was bij de Bijlmer-enquête heel anders. Daar benadrukte men wel elke keer dat het ging om die twee zaken, maar in werkelijkheid ging het die commissie in de hoorzittingen om het publiekelijk aan de kaak stellen van ambtelijk en bestuurlijk falen. De functie van openbaarheid was daarbij niet de media gelegenheid geven om de werkwijze van de commissie te controleren, maar een zo groot mogelijke reikwijdte van de ter plaatse uitgedeelde berispingen.

De commissie Bakker heeft de kritiek hierop serieus genomen, en streefde daarmee een soort rehabilitatie na van het parlement als onderzoeker. De commissie nam kennis van wat de getuigen te melden hadden, maar hield zijn eventuele verontwaardiging binnenskamers. Elke getuige kreeg de gelegenheid uit te spreken, ook al werd daarmee de beschikbare televisiezendtijd overschreden. Er werden in het openbaar alleen mensen gehoord die vanwege hun positie verondersteld mochten worden een dergelijk verhoor in het openbaar aan te kunnen, geen onderhoudsmonteurs.

Of de commissie goed werk aflevert, en of er nog behoefte zal zijn aan een nieuw parlementair onderzoek waarin getuigen onder ede kunnen worden gehoord, kan pas blijken wanneer de commissie zijn rapport gepresenteerd heeft. Dan kan ook pas blijken of de commissie bepaalde vragen ten onrechte niet gesteld heeft, of dat men het antwoord daarop al wist uit het vooronderzoek. Wel kan men zich afvragen wat dan nog de functie is van die openbare verhoren.

Maar wie alsnog openbare verhoren onder ede wil in de hoop dat een andere commissie uit de Tweede Kamer zo alsnog tot een afrekening met de schuldigen zal komen, streeft een onjuist gebruik van het enquêtewapen na.