Zoek op trefwoord :
Verlangen naar een ander volk
Verschenen in 'Socialisme & Democratie' - 11-02-2011

‘Zou het niet eenvoudiger zijn wanneer de regering het volk zou ontbinden en een ander volk zou kiezen?’ Zo reageerde de Oostduitse toneelschrijver Bertolt Brecht in zijn gedicht Die Lösung, toen er na het neerslaan van de Oost-Berlijnse opstand in 1953 pamfletten werden verspreid met de boodschap dat het volk het vertrouwen van de regering verspeeld had en dat moest terugwinnen door tweemaal zo hard te werken. Het was een riskante boutade onder een totalitair regime dat in een crisis verkeerde, maar Brecht kon zich dat als icoon van het Oostduitse theater veroorloven.
Ook in het huidige Nederland zie je bij de politieke elite veel ontevredenheid over het volk, zeker ook binnen de Partij van de Arbeid. Dat kwam het meest pregnant tot uitdrukking in de oproep van oud-minister Guusje ter Horst tot een ‘opstand van de elite’. Zij vond niet dat de regering een ander volk moest kiezen, maar dat de elite tegen het volk in opstand moest komen. Dat was niet zoals bij Brecht een boutade, zij meende het. Net zoals in de jaren zestig van de vorige eeuw het de elitair anarchist Roel van Duyn ernst was met zijn klacht over het klootjesvolk. Onlangs hoorde ik Dick Pels, directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, ervoor pleiten dat links voor de elite kiest, want het volk wordt steeds rechtser.
Wie precies de elite vormen is daarbij overigens niet altijd duidelijk. Het kan gaan om de hoger opgeleiden, om de weldenkende mensen, maar ook om het netwerk van invloedrijken dat de Volkskrant jaarlijks beschrijft, of om de opinieleiders. Die twee laatste groepen tonen geen grote overlap, maar zijn wel allebei hoogopgeleid. Voor het gemak reken ik mijzelf ook maar tot de elite.
Soms krijg je de indruk dat de opstand van de elite tegen het volk al begonnen is. Uit de door Wikileaks openbaar gemaakte ambtsberichten van de Amerikaanse ambassade in Nederland blijkt dat Nederlandse ambtenaren samenspanden met de Amerikanen om de vice-premier onder druk te zetten in te stemmen met een militaire missie die èn door de bevolking èn door de Tweede kamer en door zijn eigen partij werd afgewezen. Dat is deloyaal naar de Nederlandse samenleving, zeker omdat daarbij ook de deelname van Nederland aan de G20 in de waagschaal werd gezet. De opstand van de elite was dus al in gang gezet voordat Guusje ter Horst ertoe opriep.
Waarom zou de elite in opstand moeten komen tegen het volk? Wat is er mis met het volk, en met het klootjesvolk in het bijzonder? Wel, van alles:
  • Het volk luistert naar de verkeerde muziek. Het houdt van André Hazes en Frans Bauer. Wij van de elite daarentegen doen niets liever dan luisteren naar het Asko│Schönberg Ensemble of Alphons Diepenbrock.
  • Het volk houdt van de verkeerde schilderijen. Het waardeert Corneille pas wanneer Cobra voor ons allang passé is.
  • Het volk ziet er niet uit. In de Schouwburg zie je nauwelijks nog mannen met een stropdas om, maar in plaats daarvan dragen ze horizontaal gestreepte truien van de Hema waarmee ze hun dikke buik benadrukken. Vrouwen persen hun te dikke achterwerk in veel te nauwe leggings, of laten onbeschaamd de bandjes van hun string boven hun broek uitkomen.
  • Dat komt ook omdat het volk te dik is. Het volk leeft ongezond. Het eet, drinkt en rookt te veel en beweegt te weinig. Daarom doet het volk ook een te groot beroep op de ziektekostenverzekering, en dat brengt ons als overheid in de problemen.
  • Het volk is consumptieverslaafd. Het koopt en koopt maar. Het zijn, zoals Jacques de Kadt dat met de hem eigen fijnzinnigheid uitdrukte, maagmensen.[1] Wij van de elite daarentegen zijn dynamische cultuurmensen.[2]
  • Het volk rijdt in steeds grotere auto’s. Het is daarom tegen rekeningrijden en betaald parkeren. Zo wordt het nooit wat met het milieu.
  • Het volk wil in de verkeerde huizen wonen. Geen stijlvolle appartementencomplexen met allure, ontworpen door grensverleggende modernistische architecten, maar huizen met een puntdak en in de voortuin een tuinkabouter met een puntmuts. Architecten krijgen daar een punthoofd van.
  • Het volk is tegen grote infrastructurele projecten. Houd een referendum over de Amsterdamse Noord-Zuid lijn of de RijnGouwelijn door Leiden, en je merkt dat het volk geen begrip heeft voor de strategische betekenis van dat soort railverbindingen.
  • Het volk is jaloers. Het volk begrijpt niet dat we aan de top van het bedrijfsleven, maar ook bij de overheid, unieke talenten nodig hebben van wie een uitzonderlijke prestatie wordt gevraagd, en dat daar een ruimhartige beloning tegenover mag staan. Hoe genereer je als bank voldoende omzet als je geen bonussen mag uitkeren?
  • Het volk is lui. Probeer op vrijdagmiddag maar eens iemand aan de telefoon te krijgen. Het volk heeft een negen-tot-vijf mentaliteit, en wil ook nog zoveel mogelijk vrije dagen. Zelfs in politiek Den Haag begint het kerstreces al half december. Terrasen zitten ook overdag overvol. Vrouwen zijn niet bereid full time te werken, maar vluchten in deeltijdbaantjes. Men wil zo vroeg mogelijk met pensioen.
  • Het volk is conservatief en verwend. Het wil vasthouden aan een stagnerende verzorgingsstaat die niet past bij de eenentwintigste eeuw. Mensen willen niet ontslagen worden, en als dat toch gebeurt een uitkering. Ze begrijpen niet hoe frustrerend dat is voor de economische dynamiek. Hoe kunnen wij zo ooit de concurrentie met China en India aan?
  • Het volk is egoïstisch. Men heeft liever goede ouderenzorg in Nederland dan dat het geld naar ontwikkelingslanden gaat. Hoe kan Afrika zo ooit het welvaartsniveau van China en India bereiken?
  • Het volk wil niet vechten. Het realiseert zich niet hoe belangrijk de deelname aan NAVO-missies is om Nederlanders op de juiste posities in internationale organisaties te krijgen.
  • Het volk wil maar niet inzien wat voor verrijking de multiculturele samenleving voor ons land betekent. Men klaagt alleen maar over de overlast van Marokkaanse hangjongeren, en heeft geen oog voor al die exotische restaurants die de multiculinaire samenleving ons gebracht heeft.
  • Het volk is tegen Europa. Het is bang voor de concurrentie uit lage-lonenlanden. Maar we zullen die immigratie hard nodig hebben. Waar haal je anders een betaalbare werkster vandaan?
  • Het volk leest het verkeerde ochtendblad.
  • Het volk stemt op de verkeerde partijen. In plaats van op een fatsoenlijke middenpartij als de Partij van de Arbeid stemt men op populistische partijen als de SP en de PVV. In het buitenland maakt men zich daar grote zorgen over.
Het algemeen kiesrecht
Wanneer het volk verkeerd stemt, waarom heeft de elite het volk dan ooit stemrecht gegeven? Soms lees je vergelijkingen tussen de huidige politieke situatie in Nederland en de ondergang van de Weimar republiek: het politieke midden wordt bedreigd door de opkomst van partijen aan de rand van het politieke spectrum. Maar die vergelijking gaat niet op. Je kunt van alles tegen de SP en zeker tegen de PVV inbrengen, maar niet dat zij eropuit zijn een totalitaire eenpartijstaat te vestigen. Wanneer er al bedenkingen zijn tegen het algemeen kiesrecht, dan is dat bij de elites in de middenpartijen, waartoe tegenwoordig ook de PvdA wordt gerekend. Wat is een oproep tot een opstand van de elite anders?
Nu zijn er altijd leden van de elite geweest die tegen het algemeen kiesrecht waren. Indertijd vreesden ze dat met de komst van het algemeen kiesrecht de socialisten het voor het zeggen zouden krijgen. Die waren toen behoorlijk populistisch, kijk maar hoe Albert Hahn de kapitalistische elite verbeeldde, en daar de gezonde arbeider tegenoverstelde. Tegenwoordig zul je niemand hardop horen zeggen dat hij tegen het algemeen kiesrecht is. Maar er zijn wel andere symptomen van angst voor de meerderheid. We zien dat zowel rond de directe democratie als rond de representatieve democratie.
Het enthousiasme voor de directe democratie is de laatste jaren verbleekt. D66 heeft zijn kroonjuwelen uit de etalage gehaald, al zijn ze volgens partijleider Pechtold nog steeds uit voorraad leverbaar. Na het Zwitserse referendum waarbij de meerderheid van de bevolking voor een minarettenverbod stemde, hoefde van het GroenLinks congres het referendum niet meer in het verkiezingsprogramma.
D66-politicus Aad Nuis schreef in 2004 terugkijkend op zijn politiek loopbaan:[3]
In één opzicht waren we naïef […] in de verwarring van ons ideaal van de mondige burger met de bestaande werkelijkheid. […] Mensen hebben zich niet alleen losgemaakt uit oude verbanden, ze zijn vaak ook de richting kwijt, niet in staat de stromen van informatie en misinformatie nuchter te schiften, vatbaar voor nauwelijks beredeneerde vlagen van hevige opwinding.
Die mensen kun je dan maar beter niet bij referendum laten beslissen of rechtstreeks de burgemeester laten kiezen. Anders was Pim Fortuyn in 2002 misschien wel burgemeester van Rotterdam geworden, en Thom de Graaf zeker geen burgemeester van Nijmegen. Bij referenda worden voorstellen waar D66 achter staat bijna altijd afgewezen. Niet voor niets heeft Alexander Pechtold als wethouder van Leiden tot tweemaal toe geprobeerd een referendum te verhinderen. Zolang hij D66 leidt, zullen de kroonjuwelen dus wel stevig beschermd in de kluis blijven liggen.
De uitslag van het referendum over de Europese grondwet, heeft op geen enkele manier geleid tot een aanpassing van de Europistische koers van D66 en GroenLinks, hoewel die partijen uitgesproken voorstander van dat referendum waren. Die partijen nemen het zelfs de PvdA kwalijk dat bij ons het referendum wel tot een aanpassing van die koers geleid heeft, als is dat bij onze delegatie in Brussel niet altijd te merken.
Het parlement aan banden
Maar niet alleen is bij de politieke elite het enthousiasme voor directe democratie verminderd, ook de representatieve democratie moet het ontgelden. Het gaat er dan niet om dat men het algemeen kiesrecht wil inperken, maar wel dat men de impact van het algemeen kiesrecht wil verminderen door het parlement aan banden te leggen en allerlei bevoegdheden op andere plaatsen te leggen. Bij de laatste kabinetsformatie bleek een restrictiever immigratiebeleid nagenoeg onmogelijk zonder aanpassing van Europese verdragen. Tegenstanders van zo’n beleid reageerden daar triomfantelijk op, zo van: ‘dat kunnen ze wel willen, maar wij hebben dat samen met onze vriendjes in Europa dichtgetimmerd, lekker puh’. Daarmee gingen ze voorbij aan de frustratie die zo’n houding oproept bij degenen die oprecht van mening zijn dat Nederland beter af is met een stringenter immigratiebeleid. De Europese integratie wordt er zo ook niet populairder op.
Bij de invoering van de euro was Nederland er alles gelegen dat de Europese Centrale Bank zo onafhankelijk mogelijk zou worden. Wim Kok zei daarover: ‘het monetaire beleid is te belangrijk om aan politici over te laten’. Dat klinkt toch ook niet als een hartstochtelijk pleidooi voor het algemeen kiesrecht.
Er zijn ook mensen die vinden dat het hele buitenlandse beleid te belangrijk is om aan gekozen politici over te laten. Onlangs verweet Jan Pronk de PvdA-fractie nog te veel te luisteren naar amateurs.[4] Een jaar geleden klaagde Clingendael medewerker Alfred Pijpers naar aanleiding van de kabinetscrisis dat de klassieke pijlers van de Nederlandse buitenlandse politiek door het wassend populistisch tij van links en van rechts onderuit werden gehaald.[5] Hij pleitte daarom voor een anti-populistisch convenant over de grondslagen van onze buitenlandse politiek in de 21ste eeuw.
Hoe dat vorm gegeven zou moeten worden stond er niet bij, maar het was kennelijk de bedoeling dat er een document kwam waarin wij onze aanhankelijkheid aan de Verenigde Staten op zo´n manier zouden vastleggen dat de komende negentig jaar parlementsverkiezingen daar geen verandering in zouden kunnen brengen, en we verder het buitenlands beleid zouden overlaten aan de professionals die op Clingendael worden opgeleid. Misschien was dit ook wel afgestemd met de Amerikaanse ambassade.
In feite fungeert voor sommige beleidsterreinen de Grondwet nu al als een dergelijk document. Daarin wordt aan de ene kant het algemeen kiesrecht vastgelegd, maar worden aan de andere kant beperkingen gesteld aan wat de burger met het gebruik van zijn kiesrecht kan bereiken, omdat voor wijziging van de Grondwet een tweederde meerderheid nodig is. Ook al vindt 65% van de bevolking dat de provincies of de waterschappen best kunnen worden afgeschaft, dat de burgemeester best door de gemeenteraad kan worden gekozen, of dat onderwijs in godsdienstig opzicht neutraal moet zijn, vijftig Tweede-Kamerleden of 25 Eerste-Kamerleden kunnen zo´n grondwetswijziging tegenhouden. Daarmee hebben politici uit het verleden hun wil opgelegd aan de huidige generatie. Regelmatig hoor je daarom ook de roep om nog meer in de grondwet te gaan regelen.
Een uiting van de opstand van de elite is ook de roep om rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet. Ook daarmee wordt de macht van de volksvertegenwoordiging en dus de impact van het algemeen kiesrecht ingeperkt. Nu is onze huidige grondwet geen erg evenwichtig stuk. De tekst geeft weinig duidelijkheid in het geval van botsende grondrechten. Art. 1 verbiedt elke vorm van discriminatie, maar dat geldt kennelijk niet voor discriminatie naar nationaliteit, want in de volgende artikelen wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen Nederlanders en vreemdelingen. Art. 23 geeft expliciet schoolbesturen het recht te discrimineren bij de aanstelling van docenten, dat geldt als een grondrecht. Het laten vervullen van het koningschap door de opvolgers van Koning Willem I is een vorm van discriminatie naar geboorte. En dan zijn er nog de sociale grondrechten, zoals de opdracht aan de regering om voldoende werkgelegenheid te bevorderen, die opzettelijk vaag gehouden zijn.
Rechterlijke toetsing van wetten aan de grondwet betekent dat het rechters zijn die een keuze moeten maken ingeval van botsende grondrechten en inconsistenties in de grondwet, en ook nog moeten bepalen in hoeverre we ons op de sociale grondrechten kunnen beroepen. Het leidt tot toestanden als in Amerika, waar nu de rechter moet beslissen of Obama’s zorgwet wel in overeenstemming met de grondwet is, en – afgezien van het verklaren van oorlog – de keuze van rechters de belangrijkste beslissing is die een president tijdens zijn ambtstermijn neemt.
In verband met het verlangen naar een ander volk is ook interessant de wisseling die er heeft plaats gevonden in de waardering van de monarchie. Vanouds was het Oranjehuis populair bij het klootjesvolk, en koesterde alleen de intellectuele elite republikeinse gevoelens. Men vreesde het gepeupel, terugdenken aan de moord op de gebroeders De Wit in 1672. Dat moet ook de reden zijn geweest dat Den Uyl zich in 1976 door Koningin Juliana liet chanteren om geen strafrechtelijk onderzoek te laten instellen tegen de van corruptie verdachte Bernhard van L.-B. Wanneer de Koningin uit protest daartegen af zou treden, vreesde het kabinet een opstand, niet van de elite maar van het volk of van de legerleiding.
Heden ten dage zien we echter dat juist de populisten zich afzetten tegen de monarchie, terwijl de elite daarentegen steeds meer verwacht van het koningshuis. Na de moord op Theo van Gogh riep Femke Halsema al om een stichtelijk woord van de Koningin. Tijdens de laatste formatie hoopten velen dat de Koningin door de inzet van haar dienaren Lubbers en Tjeenk Willink de komst van het kabinet Wilders zou weten te voorkomen. Als dat gelukt was had het eveneens een inperking van de impact van het algemeen kiesrecht betekend.
De ratio van het algemeen kiesrecht
Waarom willen we eigenlijk algemeen kiesrecht? Het enige valide argument daarvoor is dat op die manier iedereen in beginsel dezelfde mogelijkheid heeft om de besluitvorming te beïnvloeden, en te zorgen dat daarbij met zijn belangen en met zijn waarden en normen rekening wordt gehouden. Dat is onafhankelijk van ieders politiek inzicht: de hoogleraar in de mathematische macro-economie en de schoonmaker brengen elk één stem uit. Elk stelsel dat kwaliteitseisen stelt aan kiezers leidt ertoe dat de belangen van de kiezers die aan die eisen voldoen het winnen van die van de overige inwoners.
Politiek inzicht en de daarmee verband houdende verbale en andere vaardigheden spelen echter wel een rol bij de selectie van volksvertegenwoordigers. Dat is ook onvermijdelijk: Bonger benadrukte in 1934 dat een dergelijke selectie noodzakelijk is om de democratie te laten functioneren.[6] Als gevolg daarvan is het gemiddelde opleidingsniveau in bestuur en volksvertegenwoordiging veel hoger dan onder de kiezers. Mark Bovens noemt dat de diplomademocratie.[7] Dat hoeft niet slecht te zijn: hoogopgeleiden zijn beter in staat om wetten te maken die de belangen van de laagopgeleiden beschermen dan de laagopgeleiden zelf. Ook de vakbeweging recruteert zijn kader niet meer onder de leden maar onder professionals.
Juist de SDAP en de PvdA waren van oudsher partijen die opkwamen voor de belangen van de lager opgeleiden, maar waarin deze belangen behartigd werden door mensen met een hogere opleiding. Het waren wel vaak mensen die door zelfstudie of avondstudie waren opgeklommen uit een eenvoudig milieu, en zich daardoor ook gemakkelijker in die gedachtewereld konden verplaatsen.
Het probleem ontstaat wanneer de hoogopgeleiden niet meer bereid zijn zich in de positie van de laagopgeleiden in te leven. Dat is een ontwikkeling die zich in de PvdA vanaf de opkomst van Nieuw Links midden jaren zestig voltrokken heeft. Nieuw Links ontstond in de slipstream van het elitaire anarchisme van Provo, en agendeerde thema’s die weinig aansloten bij de belevingswereld van de laagopgeleiden, voor wie juist het bezit van een auto in het vizier kwam. Maar tegelijkertijd ging de PvdA in die tijd een meer geprononceerd inkomensbeleid voeren. Zo hield Den Uyl de boel bij elkaar. Later profileerde de PvdA zich vooral als verdediger van de verzorgingsstaat en wist ook zo herkenbaar te blijven voor de laagopgeleiden.
Na de verkiezingen van 1986 veranderde dat. De 52 zetels die we bij die verkiezingen haalden waren een teleurstelling na eerdere peilingen die een veel beter resultaat voorspelden, en de dominante verklaring daarvoor binnen de PvdA werd dat wij de mensen te hoge collectieve lasten wilden opleggen. Wanneer iemand al het vermoeden had dat de last die het immigratiebeleid juist op onze kiezers legde een rol speelde, beet hij liever zijn tong af dan dat vermoeden te uiten.
Sindsdien is de PvdA steeds verder van zijn natuurlijke achterban komen te staan, enerzijds door mee te gaan met de afbraak van de verzorgingsstaat, anderzijds door veel te laat te erkennen dat er in immigratiewijken een reëel probleem was. Voor veel actieve leden van de PvdA zijn de problemen van de laag opgeleiden in Nederland luxe problemen vergeleken met die in de Derde Wereld. Daardoor hebben veel laag opgeleide kiezers de PvdA vaarwel gezegd, en zijn zij overgestapt naar de SP of de PVV. Dat is overigens niet definitief: bij de raadsverkiezingen van 2006 heeft de PvdA wel hoog gescoord vanwege het verzet tegen de afbraak van de verzorgingstaat onder Balkenende. Daarmee werkte het algemeen kiesrecht zoals altijd de bedoeling is geweest: de volksvertegenwoordiging te dwingen rekening te houden met ieders belang.
De PvdA staat nu op een tweesprong: samen met GroenLinks en D66 dromen van een ander volk en een opstand van de elite voorbereiden, of proberen het verlies aan vertrouwen bij de lager opgeleiden te herstellen. Dat laatste kan alleen wanneer ook de SP deelneemt aan een linkse samenwerking. Volksvertegenwoordigers moeten zich realiseren dat macht een geleende fiets is. Je wint het vertrouwen niet terug door af en toe een referendum te organiseren en vervolgens over te gaan tot de orde van de dag. Maar door de talenten in de partij en daarbuiten in te zetten voor het ontwikkelen van een serieus alternatief voor de neoliberale leer die ondanks het fiasco van de kredietcrisis nog steeds domineert.


[1] J. de Kadt (1946), Het fascisme en de nieuwe vrijheid, tweede druk. Van Oorschot, Amsterdam: 66,.
[2] Ibid. 182.
[3] Aad Nuis (2004), Op zoek naar Nederland, Augustus, Amsterdam: 157-158.
[4] de Volkskrant 11 januari 2011.
[5] NRC Handelsblad 23 februari 2010.
[6] W.A. Bonger (1936), Problemen der Demokratie, tweede uitgave, De Arbeiderspers, Amsterdam: 36.
[7] M. Bovens en A. Wille. Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Bert Bakker, Amsterdam, 2010.