Zoek op trefwoord :
De bank als nutsbedrijf
Verschenen in 'Socialisme & Democratie' - 26-09-2009

In oktober 2008 werd de Nederlandse staat plotsklaps de trotse eigenaar van twee grote banken: ABN Amro en Fortis Nederland. Bij sociaal-democraten riep dat allerlei reflexen op - alsof eindelijk het socialisme het kapitalisme had verslagen en ook Nederland zijn oktoberrevolutie had gekregen.
Het is evenwel de bedoeling dat de twee banken direct worden verkocht, liefst geïntegreerd, zodra het economische klimaat zich daarvoor leent.[i] Verscherpt toezicht zou ons moeten behoeden voor een nieuwe kredietcrisis, maar het wordt niet uitgesloten dat de staat ‘systeemrelevante instellingen’ nog eens te hulp zal moeten komen. Aan dat scenario – en aan het bancaire stelsel in het algemeen - kleven echter forse nadelen, zoals ik hieronder uiteen zal zetten. Bij het ontwikkelen van alternatieven dient het belang van gegarandeerd betalingsverkeer centraal te staan.
De nutsfunctie van betalingsverkeer
Wanneer sociaal-democraten in het verleden banken wilden nationaliseren, was dat vooral om daarmee richting te kunnen geven aan investeringen.[ii] In het spraakmakende manifest Tien over Rood, waarmee Nieuw Links zich in 1966 presenteerde, was de argumentatie kort maar krachtig: ‘Dit is nodig om zonder een omvangrijke bureaucratisering toch een centraal investeringsbeleid te kunnen voeren.’[iii]
Bij de oprichting van de Postbank in 1986 was het doorslaggevende argument dat de werkgelegenheid bij de gelddiensten van de PTT (Postgiro en Rijkspostspaarbank) bedreigd werd door de concurrentie van de commerciële banken.[iv] Zekerheid voor de rekeninghouders was geen argument om de Postbank als overheidsbank te behouden. Integendeel, KVP, ARP en CHU vreesden oneerlijke concurrentie.[v] Met de mogelijkheid dat grote banken zouden omvallen hield toen nog niemand rekening.
Het jaar 2008 heeft ons geleerd dat dat niet uitgesloten is. De maatschappelijke consequenties zijn alleen zo groot dat de overheid ze niet kan accepteren. Ineens werden allerlei banken, in Nederland en elders in de wereld, omgedoopt tot ‘systeembank’. Om te voorkomen dat systeembanken die in zwaar weer verkeerden ten onder gingen werden ze door overheden overgenomen of ondersteund met extra kredietfaciliteiten.
In onze economie heeft het betalingsverkeer zo’n belangrijke functie dat je kan spreken van een publiek belang, dat door de staat gewaarborgd moet worden. In feite heeft het betalingsverkeer een nutsfunctie. Niet voor niets staat er in artikel 106 van de Grondwet: ‘De wet regelt het geldstelsel.’ De uitgifte van munten en bankbiljetten is van oudsher een verantwoordelijkheid van de overheid. Met de oprichting van de Postchèque- en Girodienst (PCGD) in 1918 - toen Nederland nog geregeerd werd door verstandige liberalen - nam de overheid ook de verantwoordelijkheid op zich voor het girale betalingsverkeer. Dat is daarna evenwel in particuliere handen gekomen.
Het belang van dat girale betaalverkeer is in de loop der jaren alleen maar toegenomen. Het heeft het chartale verkeer grotendeels verdrongen – een trend die behalve praktische voordelen ook forse nadelen heeft, bijvoorbeeld voor ouderen die moeite hebben met het onthouden van allerlei pincodes. Wanneer iedereen er de facto toe gedwongen wordt om aan het girale betalingsverkeer mee te doen, is het niet meer dan redelijk om te verlangen dat er ten minste één bank is die een betaalrekening aanbiedt die voldoet aan de basale eisen die daaraan gesteld mogen worden. Gegeven de sterke positie die de overheid bij de recente bankencrisis onverwacht heeft verkregen, is het zaak om binnen afzienbare termijn stappen te zetten om de positie van de rekeninghouder te versterken. Juist van sociaal-democraten mag worden verwacht dat zij zich bezighouden met een dergelijke innovatie - en zeker niet alleen omdat hun politiek leider op dit moment minister van Financiën is. Hebben sociaal-democraten niet van oudsher een gevoelige antenne voor marktfalen?
Ongelijke behandeling
Binnen het huidige stelsel lopen rekeninghouders het risico dat hun bank failliet gaat en dat zij daarmee hun saldo kwijt zijn. Voor spaarrekeningen geldt een garantieregeling tot een bepaald bedrag, maar voor betaalrekeningen is dat niet genoeg. Ook grote organisaties die van tijd tot tijd veel geld op een betaalrekening hebben staan, bijvoorbeeld vanwege de salarisbetalingen, moeten niet het risico lopen dat ze hun betalingen niet kunnen doen omdat op dat moment nu juist de bank failliet is gegaan.
Nu zou je kunnen stellen dat een rekeninghouder die zijn geld toevertrouwt aan een systeembank niets te vrezen heeft, want als zo’n bank omvalt komt het rijk toch wel te hulp. Formeel mag er geen garantie gegeven zijn, materieel kan men daar toch vanuit gaan. Dat wordt ook door het kabinet bevestigd.[vi] Aan deze situatie kleven echter grote nadelen.
Het betekent in de eerste plaats ongelijke behandeling van rekeninghouders bij kleine en bij grote banken. Degenen die hun geld aan Icesave hadden toevertrouwd, kregen te horen dat ze hadden kunnen weten dat het bij een bank met zo’n hoge rente niet pluis was, maar rekeninghouders bij Fortis en ABN Amro hoefden zich niet te realiseren dat Fortis met een riskant bod op de aandelen van ABN en Amro zowel de zekerheid van de rekeninghouders bij de jager als bij de prooi in gevaar bracht. Evenmin hoefden rekeninghouders bij ING zich te realiseren dat de Amerikaanse dochter van deze bank grote risico’s had genomen met de (verplichte) aankoop van Amerikaanse hypotheken.
Zowel degenen die in Nederland hun geld aan Icesave toevertrouwden als degenen die in Amerika bij ING spaarden gingen voor de hoogste rente. De Nederlandse overheid heeft ervoor gezorgd dat de Amerikaanse spaarders bij ING hun geld niet zijn kwijtgeraakt, terwijl zij dat voor de Nederlandse spaarders bij Icesave maar ten dele heeft willen regelen. Vanuit het belang van de economie valt dat wel te verdedigen, vanuit rechtsstatelijk oogpunt veel minder. Ook voor spaarders bij Icesave gaat, als het aan het kabinet ligt, de AOW straks later in, mede om de redding van ING mogelijk te maken.
Het argument dat de spaarders bij Icesave wisten waar ze aan begonnen (hoge rente = hoog risico) snijdt geen hout. Spaarders die voor de hoogste rente gaan gedragen zich volgens de logica van de marktwerking, net als iemand die de goedkoopste ziektekostenverzekering kiest of het laagste elektriciteitstarief. Of moet degene die een goedkope ziektekostenverzekering neemt, er rekening mee houden dat die verzekeraar wel eens failliet zou kunnen gaan en dat hij zijn ziekenhuisrekeningen dan zelf moet betalen? Dat mag er dan wel eens bij gezegd worden. Bovendien: dat de brave spaarders die bij de Postbank onder het toeziend oog van vadertje Kok een Leeuwrekening aanhielden met 1% rente hun geld niet zijn kwijtgeraakt, is niet omdat die rente ING in staat stelde meer veiligheid te bieden, maar omdat de overheid het zich niet kon permitteren om ING failliet te laten gaan.
Vanuit de banken bezien houdt de impliciete garantie die de rijksoverheid systeembanken biedt concurrentievervalsing in ten opzichte van kleinere banken die er geen aanspraak op kunnen maken. Stel dat een ondernemingsraad voorstelt om de ASN of de Triodosbank als huisbankier te kiezen. Dan zal de directie erop wijzen dat dat geen systeembanken zijn en dat het toevertrouwen van het geld van de onderneming aan die banken dus extra risico’s met zich meebrengt. Dezelfde concurrentievervalsing leidt ertoe dat het moeilijker wordt om nieuwe banken op te richten.
Een ander gevolg van het bestaan van systeembanken is dat de staat zeer grote risico’s loopt, die groter worden naarmate het lukt om meer financiële bedrijven zich in Nederland te laten vestigen. Het is niet ondenkbaar dat de kosten van zo’n regeling zozeer oplopen, dat de staat ze niet kan nakomen en door de banken in hun ondergang wordt meegezogen. Dan heeft de staatsgarantie ook geen betekenis meer. Nu al beschouwen beleggers de Nederlandse overheid als minder solide dan de Duitse.
Gesjoemel
De structuur van het huidige bancaire stelsel levert nog meer problemen op – en kleine ergernissen. Zo kon het ontbreken van een instantie die verantwoordelijk is voor het bewaken van de dekkingsgraad van het net van geldautomaten ertoe leiden dat het enige dat ik privé van de fusie van Fortis en ABN Amro heb gemerkt het feit was dat de geldautomaat van ABN Amro bij mij in de buurt verdween, terwijl die gunstiger lag ten opzichte van de winkels dan de Fortis-automaat die gehandhaafd werd.
Van een andere orde is het probleem dat banken soms klanten weigeren op oneigenlijke gronden. Toen de vereniging Jonge Republikeinen een rekening wilden openen bij ABN Amro, kreeg men te horen dat zij ‘een verhoogd risico vormde’ en dat de activiteiten ‘inhoudelijk niet strookten met het beleid van de bank’. Later verklaarde men dat de bank voor imagoschade vreesde.[vii] In antwoord op Kamervragen van de PVV noemde minister Bos enkel zakelijke redenen: ‘Bij de beoordeling van het verzoek […] heeft de bank meegewogen [curs. PB] de omvang van de geldstromen die naar verwachting over de rekening gaan lopen en de verwachte inkomsten op de rekening’.[viii] Aan het begin van de vorige eeuw was een vergelijkbare houding van de commerciële banken nu juist reden voor de oprichting van de PCGD, waar ook ‘de kleine man’ een rekening kon openen.
Maar niet alleen de Jonge Republikeinen klagen dat zij geen bankrekening kunnen krijgen. De Postbank gaf aan geen rekeningen te willen aanhouden van coffeeshops. Seksbedrijven konden juist alleen nog een rekening aanhouden bij de Postbank en niet bij andere banken. De reden daarvoor zal vast niet een lage omzet zijn geweest. Dat men bij dergelijke bedrijven terughoudend is met kredietverstrekking kan ik mij voorstellen, maar dat ze worden uitgesloten van het girale betalingsverkeer is onjuist. We verbieden coffeeshops en seksbedrijven toch ook niet het bezit van bankbiljetten, hoewel ze daarmee een financiële relatie aangaan met de ECB? Giraal betalingsverkeer heeft daarbij als voordeel dat het doorzichtiger is dan chartaal verkeer.
Dan is er, tot slot, nog het probleem van gesjoemel met rentedagen. Wie zijn geld uitgeeft nadat hij het ontvangen heeft, moet niet geconfronteerd worden met rentenota’s vanwege de valuteringspolitiek van de bank. En wanneer aan een betaalrekening een spaarrekening is gekoppeld dient daarop een behoorlijke rente te worden gegeven – en niet zo’n lage als de Postbank op sommige rekeningen doet.
De kredietverlening
Sociaal-democraten moeten een nieuwe kijk op het bankwezen ontwikkelen. Waar voorheen richting geven aan investeringen het streven was, moet nu onze eerste zorg zijn dat iedereen kan beschikken over een betaalrekening zonder het risico te lopen dat zijn geld verdwijnt door riskante manoeuvres van gekrijtstreepte bonusjagers - en onder fatsoenlijke condities.
Betekent dit dat de overheid zich niets gelegen moet laten liggen aan de kredietverlening door banken? Vanuit GroenLinks wordt ervoor gepleit om de bankencrisis aan te grijpen om meer grip te krijgen op de investeringen en met name investeringen in duurzaamheid te faciliteren. Dat lijkt sterk op wat Nieuw Links wilde. Het nadeel daarvan is dat er een ondoorzichtig systeem van pseudo-subsidies ontstaat, betaald door de spaarder in plaats van door de belastingbetaler. Een andere route verdient de voorkeur: wanneer investeringen in duurzaamheid geen normaal rendement opleveren en om maatschappelijke redenen toch gewenst zijn, moet de overheid ze subsidiëren of de heffingen op niet-duurzame energiebronnen verhogen. Dit uitgangspunt wordt gedeeld door onder meer het ABP: dat voert een marktconform beleggingsbeleid (overigens zonder daarbij op grote successen te kunnen bogen), waarbij niet specifiek wordt gezocht naar de belegging met optimale externe effecten. Banken als ASN en Triodos stellen wat dat betreft zwaardere eisen. Onomstreden zijn hun criteria niet; zo staat Triodos positief tegenover homeopathie, wat sommigen als een vorm van oplichting beschouwen.
Dat pseudo-subsidies een slecht idee zijn, betekent niet dat de overheid zich geheel buiten de kredietverlening moet houden. Na het uitbreken van de huidige financieel-economische crisis werden de banken zeer terughoudend ten aanzien van kredietverlening aan bedrijven. Daarmee hebben zij die bedrijven in de problemen gebracht en aldus de crisis versterkt. Dat is een vicieuze cirkel die de overheid moet doorbreken.
Anders dan het betalingsverkeer heeft de kredietverlening geen nutsfunctie. Een betaalrekening moet iedereen kunnen krijgen, net als een aansluiting op het elektriciteitsnet en de waterleiding. Maar niet iedereen kan krediet krijgen; daar is een beoordeling van de kredietwaardigheid voor nodig, waarbij vertrouwen een essentiële rol speelt. Wie bij de ene bank wordt afgewezen moet elders een tweede kans kunnen krijgen. In een crisisperiode kan het gewenst zijn dat de overheid via de systeembanken die zij overneemt of ondersteunt bedrijven aan krediet helpt. Maar dat mag geen structureel arrangement worden. Bankonderdelen die zich met bedrijfskredieten bezighouden moeten daarom altijd terug naar de markt. Duidelijk moet zijn dat iedereen die zijn geld voor dit doel aan een bank toevertrouwt risico’s loopt die niet door de overheid zijn afgedekt, in ruil voor een hogere rente.
Imperfect toezicht
Uit het bovenstaande kunnen we afleiden wat de eisen moeten zijn waaraan een nieuw bancair stelsel moet voldoen:
Ø Er moet ten minste één bank zijn waar iedereen over een betaalrekening kan beschikken waarvan het saldo door de overheid wordt gegarandeerd;
Ø De betreffende bank dient een fatsoenlijk rentebeleid te voeren zonder trucs met valutadagen en extreem lage rentes op rekeningen van passieve spaarders;
Ø Het dient transparant te zijn bij welke banken het saldo door de overheid wordt gegarandeerd en bij welke niet;
Ø De Nederlandse staat dient de risico’s van het verlenen van garanties aan financiële instellingen te kunnen dragen.
Hoe zou zo’n nieuw stelsel eruit kunnen zien? Ik doe een voorzet, in de hoop daarmee anderen tot een bijdrage aan de discussie te inspireren.
Het risico dat de overheid loopt bij het garanderen van bankrekeningen wordt gedeeltelijk bepaald door de kwaliteit van het toezicht. Als dat perfect zou zijn, zou geen bank ooit voor een faillissement komen te staan en zou de garantie zich dus over alle banken kunnen uitstrekken. Wanneer dan ook nog wordt voorgeschreven dat om onder die garantie te vallen banken geen klanten mogen weigeren en dat zij een fatsoenlijk rentebeleid moeten voeren, is aan alle eisen voldaan.
De vraag is hoe realistisch dit scenario van perfect toezicht is. In de huidige situatie zijn de banken aan een viervoudig toezicht onderhevig. Er is de accountant, die moet nagaan of de balans een juist en volledig beeld geeft van de bezittingen en verplichtingen. Er is de Raad van Commissarissen, die mede op basis van de accountantsrapporten het beleid van de Raad van Bestuur beoordeelt. Er zijn de ‘rating agencies’, die aangeven welk risico beleggers lopen wanneer ze hun geld aan een bepaalde bank toevertrouwen. En dan is er de Nederlandsche Bank (DNB), die ervoor moet zorgen dat banken niet omvallen.
Het is duidelijk dat al deze toezichthouders hebben gefaald – en ook elders in de wereld ging het zo. Terecht pleit het kabinet ervoor om de rating agencies onder toezicht te stellen. In plaats van banken toe te staan hun eigen accountant te kiezen zou je die kunnen laten aanwijzen door de Nederlandsche Bank of je zou, om Europese aanbestedingsprocedures te voorkomen, DNB over een eigen accountantsdienst kunnen laten beschikken. Het instellen van een vijfde toezichthouder, op Europees niveau, is ook een veelgeuite wens.
Maar zal dit voldoende helpen? Toezichthouders als de OPTA en de NMa zijn nuttig omdat ze bedrijven kunnen afhouden van acties die anderen benadelen. Toezichthouders in de financiële sector kunnen voorkomen dat mensen ertoe verleid worden te veel te lenen of tegen ongunstige condities - al is de praktijk dat zoiets pas achteraf gecorrigeerd wordt. De banken hebben echter vooral zichzelf te gronde gericht, als gevolg van collectieve verdwazing. Beleggingen leken verantwoord zolang andere banken ze ook deden.[ix]
Toezichthouders zijn minder goed opgewassen tegen collectieve verdwazing dan tegen collectieve slechtheid, omdat ze zelf deel uitmaken van het sociale milieu waarin de collectieve verdwazing heerst. Achteraf kun je stellen dat DNB had moeten vragen of de bankiers eigenlijk zelf wel begrepen waar ze mee bezig waren, maar dat was in strijd geweest met de sociale codes. Toezichthouders op dit niveau zijn ook niet slimmer dan degenen op wie toezicht wordt gehouden. De Nederlandsche Bank maakte zich afhankelijk van de rating agencies. Toezichthouders die bij een specifieke bank een risico signaleren, weten dat het bekend maken daarvan kan leiden tot een run op de bank – en dat maakt hen extra voorzichtig.
Beperkingen
Omdat er ook bij scherper toezicht altijd risico’s blijven, zou men de (impliciete) garantie die nu geldt voor systeembanken, alleen van toepassing kunnen verklaren op rekeningen van Nederlanders en van natuurlijke en rechtspersonen die in Nederland zijn gevestigd. Dan moet Europa wel erkennen dat het hier gaat om diensten van publiek belang. En het blijft de vraag of het voldoende is om de maatschappij te beschermen tegen de collectieve verdwazing van bankiers.
Wil men het publiek door de overheid gegarandeerd betaalverkeer kunnen aanbieden zonder risico’s die de overheid niet kan dragen, dan zal men slechts de betaalrekeningen moeten garanderen van banken waar minder risico gelopen wordt dan bij de meeste banken tot nu toe. Een belangrijk punt daarbij is het gevaar dat kleeft aan beursverhandelde aandelen. De koers van dergelijke aandelen is onderhevig aan allerlei irrationele processen. Ontstaat er een hype waardoor de koersen van een bepaalde bank dalen, dan gaan mensen hun geld daar weghalen en wordt de overheid op haar garantiebepalingen aangesproken.
Bovendien geeft de aandeelhoudersmacht ruimte aan allerlei avonturiers om plannen door te drukken waarvan als ze goed aflopen de aandeelhouders profiteren, maar waarbij de overheid een deel van het risico draagt. De praktijk heeft geleerd dat toezichthouders onvoldoende in staat zijn om dergelijke plannen te verhinderen. Wat helemaal niet zou moeten worden toegestaan is dat banken aandelen in elkaar aanhouden, die dan tegen de dagkoers op de balans komen te staan. Daarmee vergroot men de instabiliteit van het systeem.
Een verdergaande stap zou zijn limitatief te omschrijven welke activiteiten door de staat gegarandeerde banken mogen ontplooien. Men kan eisen dat ze alleen gegarandeerde leningen verstrekken, bijvoorbeeld aan de rijksoverheid zelf, aan de Bank Nederlandse Gemeenten en aan instellingen waarvoor een waarborgfonds geldt. Het rijk loopt dan met het verstrekken van garanties geen risico’s die men niet toch al loopt. In beperkte mate zouden dergelijke banken ook persoonlijke leningen kunnen verstrekken, bijvoorbeeld door rood staan mogelijk te maken of door gegarandeerde hypotheken te verstrekken. De bank kan ook spaarrekeningen mogelijk maken, althans voor zover er voldoende veilige beleggingsmogelijkheden zijn (maar met de huidige staatschuld is dat geen probleem). Wellicht zouden klanten via zo’n betaalbank ook een effectenportefeuille kunnen beheren, maar de bank mag zelf geen beleggingsfondsen en garantieproducten aanbieden - daarvoor moet men elders zijn.
Het worden een beetje saaie banken, waar niet zoveel winst wordt gemaakt. Maar daar staat tegenover dat de kosten laag zijn. Je hebt een grote computer nodig, een aantal geldautomaten en wat punten waar geld kan worden afgestort. Er zijn weinig hoogbetaalde bankiers nodig en die mogen best zonder stropdas op hun werk komen. Dat geeft juist meer vertrouwen. Er hoeven ook geen bonussen te worden verstrekt.
De vraag is wel of een dergelijke bank niet wordt weggeconcurreerd door meer avontuurlijke banken, wanneer die op spaar- en betaalrekeningen meer rente gaan bieden ter compensatie van het ontbreken van een overheidsgarantie. Naarmate de schrik over de huidige bankencrisis verder verdampt, groeit de kans hierop. Er zou dan toch weer een situatie kunnen ontstaan waarin zoveel mensen hun geld hebben toevertrouwd aan een avontuurlijke bank, dat de overheid dergelijke banken niet failliet kan laten gaan.
Op twee manieren kan hier iets tegen worden gedaan. De eerste maatregel kan zijn dat banken die niet voor een overheidsgarantie in aanmerking komen verplicht worden om dat bij al hun communicatie-uitingen aan te geven – naar analogie van teksten als ‘in het verleden behaalde resultaten geven geen garantie voor de toekomst’ (bij beleggingsproducten), ‘lenen kost geld’ (bij reclame voor leningen) en ‘roken is dodelijk’ (op sigarettenpakjes). In de Wet financiering decentrale overheden (Fido) zou een bepaling moeten worden opgenomen die overheidsinstellingen verbiedt om hun geld aan banken zonder overheidsgarantie toe te vertrouwen.
Een verdergaande maatregel is de voorwaarden die gelden voor het aanbieden van betaalrekeningen te laten samenvallen met de voorwaarden voor een overheidsgarantie. Gelet op het maatschappelijk belang van het betalingsverkeer is dat heel goed te verdedigen. In die situatie zal er sprake zijn van twee typen banken die naast elkaar functioneren: enerzijds banken die het betalingsverkeer als hoofdtaak hebben en waar saldi volledig door de overheid worden gegarandeerd, anderzijds banken die het financieren van bedrijven als hoofdtaak hebben en waarbij beleggers weten dat ze risico lopen.
Deze tweedeling lijkt op het onderscheid tussen spaarbanken en investeringsbanken dat door anderen bepleit is en waarvan het kabinet zegt dat het niet uitvoerbaar is. Een verschil zit echter in de verzorging van het betalingsverkeer. Aan de vergunning die daarvoor nodig is kan men stringente voorwaarden verbinden, zodat durfbanken daar niet voor in aanmerking komen. Dan nog zouden investeringsbanken zo groot kunnen worden dat ze als systeembank gaan functioneren. De enige maatregel daartegen lijkt het stellen van een maximum aan de omvang van banken. Het splitsen van banken die risicodragende transacties uitvoeren lijkt de aangewezen weg. Beleggers hebben dan ook meer mogelijkheden om hun risico’s te spreiden. Het samenvoegen van de zakenbanken van ABN Amro en Fortis is, in dit licht, een slecht idee.
De Betaalbank
Wat te doen als banken in de verleiding komen hun vleugels verder uit te slaan dan toegestaan is volgens de bepalingen van de garantieregeling? De sanctie daarop kan niet zijn dat dan de garantie wordt ingetrokken, want dat zou een run op de bank doen ontstaan. De garantie zou dan juist vervallen zijn wanneer mensen hem nodig hebben.
Daarom zou het beter zijn om betaalbanken te hebben die eigendom zijn van de overheid, zoals vroeger de Postgiro en de RPS – niet omdat overheden feilloos bankieren (wij herinneren ons de Groninger Kredietbank en de Zuid-Hollandse Ceteco-affaire), maar wel omdat fouten zich in dat geval beter laten corrigeren. Als er iets misgaat kan de overheid de verantwoordelijke personen straffen, in plaats van de bank zelf en daarmee de rekeninghouders.
De huidige status van ABN Amro en Fortis maakt het mogelijk zo’n bank te creëren. Daartoe zouden de onderdelen van deze banken die het betalingsverkeer binnen Nederland verzorgen moeten worden afgesplitst van de rest. De afgesplitste delen zouden dan moeten worden samengevoegd tot De Betaalbank, die de status van maatschappelijke onderneming kan krijgen.


[i] Kabinetsvisie toekomst financiële sector, Tweede Kamer 2008-2009 32 013 nr. 1, p. 34-35.
[ii] Zie ook P. Bordewijk, ‘Requiem voor de Postbank’, in: De leunstoel, jrg. 6 nr 11, www.deleunstoel.nl of www.paulbordewijk.nl/artikelen/407 .
[iii] H. van den Doel e.a. (1966), Tien over rood. Uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 32, 71.
[iv] J.W. Veluwenkamp (1986), De totstandkoming van de Postbank. Amsterdam: Postbank.
[v] De totstandkoming van de Postbank, p. 24-28.
[vi] Kabinetsvisie toekomst financiële sector, p. 36.
[vii] R. Smits, ‘ABN-AMRO weigert jonge republikeinen als klant’, in: De Republikein, jg. 4 nr 4, december 2008, p. 49.
[viii] TK vergaderjaar 2008-2009, Aanhangsel nr. 793.
[ix] Een vergelijkbare hype, zij het met een kleinere reikwijdte dan de bankencrisis, voltrok zich eerder in de telecom-wereld. In de jaren negentig van de vorige eeuw werden kabelnetten overgenomen tegen prijzen die nooit konden worden terugverdiend. Later werden volstrekt onverantwoorde bedragen voor UMTS-licenties geboden. KPN is er bijna failliet door gegaan. Zie: P. Bordewijk (2004), Goud in de grond. De geschiedenis van draadomroep en kabeltelevisie toegespitst op Stadskabel Leiden, Leiden: Primavera Pers, p. 158-160.