Zoek op trefwoord :
Tussen taakstraf en vrijwilligerswerk
Verschenen in 'Sociaal bestek' - 19-10-2008

Onze houding tegenover werk is heel dubbelzinnig. Aan de ene kant zijn sociale diensten er trots op dat zij ‘mensen aan het werk helpen’. Dat vinden die mensen kennelijk heel fijn. Er bestaat ook vrijwilligerswerk. Ook daaruit blijkt een positieve waardering van werk. Maar we hebben op school kennis gemaakt met het fenomeen strafwerk, en rechters leggen tegenwoordig taakstraffen op. Volgens Genesis 3:19 bepaalde God dat Adam en Eva als straf voor het overtreden van Zijn geboden hun brood zouden eten in het zweet huns aanschijns. Daarmee werden zij en met hun de hele mensheid veroordeeld tot een collectieve taakstraf die duurt tot het einde der tijden.
Die dubbelzinnigheid zit ook in het begrippenpaar ‘werk’ en ‘arbeid’, twee termen die gedeeltelijk hetzelfde betekenen maar soms juist complementair aan elkaar zijn. Wie werkt, verricht arbeid, en treedt daarmee op de arbeidsmarkt op als aanbieder. Toch heet degeen aan wie de arbeid wordt aangeboden, werkgever, en geen arbeidnemer. Werknemer heet juist degeen die de arbeid verricht, die heeft werk.
Werk hebben, dat willen de meeste mensen. Maar dat wil niet zeggen dat ze ook graag werken, want de meeste mensen zijn maar wat blij met een extra vrije dag. Zo zie je aan de universiteit ook veel jongeren die liever student zij dan te studeren. Wanneer een bedrijf dreigt te sluiten, zie je sombere gezichten, want mensen zijn dan bang hun werk kwijt te raken. Maar bij de grote demonstratie op het Museumplein in oktober 2004 ging het juist om het behoud van VUT-regelingen, en toonden mensen zich bang langer te moeten werken.
Werken betekent het inleveren van vrije tijd, en het aanvaarden van het gezag van iemand anders, die bepaalt wat jij moet doen. Maar het levert ook wat op. Werk betekent inkomen, en in veel gevallen aanzien. Het geeft ook de mogelijkheid om contacten te leggen en met anderen iets samen te doen. Wanneer vakbonden ‘werk boven inkomen’ stellen, bedoelen ze dat ze in een situatie waarin loonsverhoging leidt tot minder werk, ze bereid zijn van loonsverhoging af te zien. Maar ze doen dat juist ter wille van het inkomen dat met dat werk verdiend wordt.

Vrije tijd
Het fascinerende is, dat in verschillende situaties de voor- en nadelen van werk heel verschillend ervaren worden. Economen zien een arbeidsrelatie vooral als het inruilen van vrije tijd tegen geld. Ze gaan er dus vanuit dat iemand door de beloning geprikkeld moet worden om vrije tijd op te geven. Daarom bepleiten ze lage uitkeringen, want anders is de prikkel om te werken te klein. Maar daarmee verklaren ze niet dat ook mensen zonder uitkering werkloos kunnen zijn. Van degenen die door het CBS als werkloos worden beschouwd, heeft meer dan de helft geen uitkering.
Velen van hun zien werken wel degelijk als het inleveren van vrije tijd. Wie de zorg heeft voor een partner, loopt ook minder risico zich te vervelen, zeker wanneer er ook kinderen zijn. De neiging om werk te zoeken is dan kleiner, ook al ontvangt men geen uitkering. Voorzover men werk wil, is dat vaak parttime werk. En men zal kritischer staan tegenover de andere aspecten van het werk. Sommige mensen hebben een bijbaan, en daarbij is zeker sprake van afruil van tijd tegen geld.
Maar vrije tijd heeft lang niet voor iedereen een positieve waarde. Veel mensen zonder werk gaan zich vervelen, vooral wanneer ze weinig geld hebben. Voor hen is werk juist een middel om ‘de tijd te doden’, zoals dat heet. Werk is ook een middel om met anderen in contact te komen. Voor veel mensen is het bedrijf waar ze werken het belangrijkste sociale milieu, veel belangrijker dan de buurt of de vereniging, en voor alleenstaanden ook belangrijker dan de familie. Zonder werk dreigt vereenzaming.
Vrije tijd heeft ook meer waarde naarmate je over meer geld beschikt. Dan heb je meer mogelijkheden om in je vrije tijd leuke dingen te doen. In de loop van de geschiedenis zie je dan ook dat mensen meer vrije tijd willen naarmate de lonen stijgen. Met de stijging van de lonen is de werkweek korter geworden. In de Verenigde Staten komt het wel voor dat mensen een dubbele baan hebben, maar dat zijn dan juist slecht betaalde banen, en men zou die tweede baan niet nemen wanneer de eerste niet zo slecht betaalde. Voor zover hier sprake is van een prijsmechanisme werkt het dus in omgekeerde richting: als de prijs van de arbeid stijgt, neemt het aanbod af.
Vanwege de negatieve waarde van te veel vrije tijd doen veel mensen vrijwilligerswerk. Maar men zal zich niet voor elk type werk beschikbaar stellen. Wanneer werk geen geld oplevert, zal het iets anders moeten opleveren. Het moet redelijk afwisselend zijn, en zichtbaar nuttig. Soms kan het ook aanzien of macht opleveren, zoals het besturen van een non-profit organisatie, het trainen van een voetbalelftal of het regisseren van amateurtoneel.
Iets vergelijkbaars geldt voor mensen die hun pensioen uitstellen. Daarbij kan angst voor verveling of vereenzaming een rol spelen, maar die is alleen doorslaggevend wanneer het werk zelf leuk is. In ieder moet geval moet het voldoende afwisselend zijn, en door degene die het verricht als zinvol worden ervaren. Voldoende zeggenschap over het eigen werk is daarbij een belangrijk punt.
We zien ook in toenemende mate dat mensen die recht hebben op vervroegd pensioen, doorwerken tot ze 65 zijn. Er zijn zelfs mensen die kiezen voor de functie van rechter, omdat ze dan tot hun 70ste kunnen doorwerken. Dat bevestigt dat er aan werk veel meer voor- en nadelen verbonden dan alleen het inleveren van vrije tijd en het verwerven van inkomen. Als werk leuk is, ga je erin op. En werk kan een morele voldoening opleveren, wanneer het nuttig is en klanten tevreden stelt.

Macht en aanzien
Sommige vormen van werk brengen ook macht en aanzien met zich mee. Niet voor niets zijn het juist politici graag na hun 65ste blijven doorwerken. De Leidse burgemeester Goekoop trok in 1998 aan de bel omdat hij zijn gedwongen pensioen ervoer als leeftijdsdiscriminatie. Intussen is die leeftijdsgrens opgeheven. Voor echte politieke functies zoals het ministerschap en het wethouderschap gold die toch al niet. In het buitenland zien we vaak dat mensen op veel hogere leeftijd nog politieke functies bekleden dan in Nederland gebruikelijk is, in de voormalige Sovjet Unie tot men er letterlijk bij neer viel. Kardinaal Ratzinger was bijna 78 toen hij tot paus werd gekozen.
Ook lager in de hiërarchie kan er sprake zijn van machtsuitoefening. Michael Lipsky wees daarop in zijn klassieke boek Street level bureaucracy uit 1980. Politieagenten en treinconducteurs, maar ook leraren, bijstandsmaatschappelijk werkers en werkers in de thuiszorg worden uur na uur geconfronteerd met dilemma’s in de omgang met het publiek, waarbij zij eigen beslissingen dienen te nemen. Daarbij is de een strikter dan de ander.
Veel werk brengt ook aanzien met zich mee. Dat is niet altijd zo geweest, een eeuw gelden gaf het juist aanzien wanneer je niet hoefde te werken, de gentleman of leasure. Tegenwoordig heeft men daar weinig waardering voor. Om zonder werk gerespecteerd te worden, moet je je kapitaal toch zelf verdiend hebben, of na een werkzaam leven van je pensioen genieten. Om aanzien te ontlenen aan je werk, hoef je niet eens hoog in de hiërarchie te zitten. Toen Nederland in de jaren vijftig geïndustrialiseerd werd, gingen de veen- en landarbeiders die als ongeschoolde in een fabriek gingen werken, er in sociale status duidelijk op vooruit.
In vele gevallen betekent ook voor mensen met een uitkering het krijgen van werk dat ze er in status op vooruit gaan. Een interessante hypothese is dat dat voor mannen met een gezin meer geldt dan voor alleenstaanden, omdat juist mannen met een gezin er door hun omgeving op worden aangekeken wanneer ze geen werk hebben. ‘Ze zijn niet in staat hun gezin te onderhouden’.
Dat zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat onder de bijstandscliënten alleenstaanden sterk oververtegenwoordigd zijn, naast het feit dat mensen wellicht alleenstaand zijn vanwege hetzelfde gebrek aan sociale vaardigheden. Op basis van de gangbare economische theorie zouden juist meer gehuwden een bijstandsuitkering moeten hebben, want die gaan er het minst op vooruit waneer ze een baan krijgen. Die theorie is dus in ieder geval onvolledig.

Onvrijheid
Tegenover de macht en aanzien die men met werk kan verwerven, staat dat werk haast altijd ook een inperking van de vrijheid betekent. Dat geldt voor wie werkt als zelfstandige, want hij moet de klanten niet tegen zich innemen, maar het geldt nog meer voor wie in loondienst is. Die is niet alleen gebonden aan werktijden, maar krijgt ook aanwijzingen hoe en wat hij moet doen van een meerdere, de chef. Het heeft er alle schijn van dat de vrijheid op het werk in de meeste beroepen aan het afnemen is.
Veel managers hebben geen inhoudelijke kennis van het werk waarvoor ze verantwoordelijk zijn, en zijn daar nog trots op ook. Voor ze die inhoudelijke kennis hebben kunnen verwerven, zitten ze ook al weer ergens anders. Intussen hebben ze de boel gereorganiseerd of - nog prestigieuzer - een fusie tot stand gebracht. Hun opvolger draait de reorganisatie terug, maar zoekt wel een volgende fusiepartner. Medewerkers mogen daar niet openlijk kritiek op hebben: ze krijgen dan een spreekverbod opgelegd en de pers wordt verwezen naar de steeds uitdijende afdeling voorlichting.
De vrijheid van werknemers dreigt verder te worden ingeperkt door de versoepeling van het ontslagrecht die de werkgevers nastreven. Dat heeft een wezenlijk effect op de machtsverhoudingen binnen het bedrijf. Ontslagen worden is voor meeste werknemers een grote bedreiging, zeker wanneer het ook steeds moeilijker wordt een uitkering te krijgen. Wanneer de werkgever niet meer de verplichting heeft het ontslag te motiveren, staat de werknemer machteloos tegenover werkgevers die onredelijke eisen stellen of niet accepteren dat werknemers zich op hun wettelijke rechten beroepen, zoals het werken in deeltijd.
Aan de onderzijde van de arbeidsmarkt zien we de omzetting van vaste aanstellingen in stukwerk. Bedrijven als Aldi en Lidl accepteren niet dat werknemers lid zijn van een vakbond. Veel work first projecten van sociale diensten lijken erop gericht mensen te dwingen onder nog slechtere condities te werken, zodat ze met graagte bij dergelijke bedrijven solliciteren.
Onder invloed van New public management proberen managers ook steeds meer grip te krijgen op de street level bureaucracy. Er gaat daardoor steeds meer tijd op aan papieren verantwoording. Politieagenten moeten hun dagelijkse quotum aan bekeuringen uitschrijven, bijstandsambtenaren mogen niet meer uitkeringen toekennen dan het door het Rijk toegekende budget toelaat. Rechters mogen zelf niet meer bepalen hoeveel tijd ze nodig hebben om tot een vonnis te komen.
Vaak krijgt men ook voorschriften die ingaan tegen de eigen professionele opvattingen. Leraren krijgen van anti-intellectualistische onderwijsbureaucraten te horen dat kennisoverdracht passé is, en dat leerlingen hun eigen weg moeten vinden. Die bestuurders zien in het leraarschap een uitlooprang voor de conciërge. Het nieuwe kabinet probeert deze ontwikkeling te keren, maar loopt daarbij op tegen de grote macht die vorige kabinetten aan de onderwijsbureaucratie hebben toegekend.
Onvoldoende zeggenschap over het eigen werk is voor veel mensen reden uit te zien naar het (pre)pensioen. Hoe vaak hoor je mensen niet verzuchten: ‘Ik ben blij dat ik daar weg ben’. Wanneer men eenmaal de optie heeft om met prepensioen te gaan, kan dat het werk overigens ook weer dragelijker kan maken. Die optie geeft de mogelijkheid om meer tegen te spreken zonder het risico brodeloos te worden, en vergroot dus de vrijheid.
Wie nog een aantal jaren te gaan heeft, kan troost putten uit allerlei series. In zijn Dilbert strips, vaak gebaseerd op berichten uit de praktijk, laat Scott Adams zien hoe welwillende technici worden gemangeld door autoritaire bazen die tegenstrijdige en onmogelijke opdrachten verstrekken. Dilbert is een tijdje een rage geweest, maar de strip verschijnt nog steeds in Intermediair.
In detectiveseries duikt vaak het thema op van de speurder die wordt dwars gezeten door zijn bureaucratische baas, maar die het uiteindelijk bij het rechte eind blijkt te hebben. Bij Maigret kwam dit thema al regelmatig terug, maar het is tot grote hoogte verheven in de serie Frost, over een geniale speurder die niet bereid is zich te houden aan welke bureaucratische verplichting dan ook, en daardoor op voet van oorlog leeft komt met zijn oliedomme baas Mullet, die de ene managementgril na de andere introduceert, maar steeds in Frost zijn meerdere moet erkennen als het erom gaat wie de dader is. Veel mensen die in Mullet hun baas herkennen verkneukelen zich hoe deze het uiteindelijk tegen Frost aflegt. Het is hetzelfde plezier als waarmee de 14e eeuwse Italianen al naar de Commedia dell’arte keken wanneer de knecht Arlecchino zijn meester Pantalone te slim af was.

Beleid
Intussen wil de overheid de arbeidsparticipatie verhogen, vanwege de vergrijzing. Het is opmerkelijk dat daarbij vooral naar financiële prikkels wordt gegrepen: meer afstand tussen loon en uitkering, en minder regelingen die het mogelijk maken voor je 65ste jaar met werken op te houden. Er wordt daarbij weinig aandacht geschonken aan niet-financiële overwegingen die in veel gevallen een rol spelen bij de keuze om wel of niet te (blijven) werken. Daarbij gaat het vooral om de mogelijkheid tot zelf-realisatie, om plezier in het werk.
De tendens is dat werknemers minder vrijheid krijgen om naar eigen inzicht te werk te gaan en meer afhankelijk worden van de grillen van managers met onvoldoende affiniteit met het werk, zoals bij vermindering van de ontslagbescherming. Het lijkt erop dat voor minister Donner werk vooral een straf van God is, waaraan we ons niet mogen ontrekken. Liever praat hij over verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd om mensen aan die straf te onderwerpen, dan over maatregelen om mensen meer plezier in hun werk te geven. De arbeidsparticipatie lijkt mij daarmee niet mee gediend.

In Sociaal bestek oktober 2008