Zoek op trefwoord :
Verspeeld vertrouwen
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 19-10-2008

De Nederlandse politiek staat er bij de bevolking niet best op. Dat blijkt uit het Nationaal Kiezersonderzoek 2006 waarvan het CBS in augustus nieuwe resultaten publiceerde. Liefst 93% onderschrijft de stelling dat politici tegen beter weten in meer beloven dan ze kunnen waarmaken, en 42% vindt dat ministers en staatssecretarissen vooral op hun eigen belang uit zijn. In 1977 bedroegen deze percentages nog 79 en 32. Opmerkelijk is dat het cynisme het kleinst is bij GroenLinks, de partij die de meeste ex-krakers aan zich gebonden heeft. Die vonden 25 jaar geleden nog dat onze rechtsorde niet de hunne was. Nu is het de PVV waar het vertrouwen in de politiek het kleinst is.
Vergeleken met andere instellingen komt de Tweede Kamer er overigens nog genadig af: 60% van de bevolking heeft heel veel of tamelijk veel vertrouwen, bij de Europese Unie is dat maar 40%. Het vertrouwen in de EU blijft zelfs aanmerkelijk achter bij dat in de NAVO, ook bij PvdA- en SP-kiezers. Alleen GroenLinksers hebben meer vertrouwen in de EU dan in de NAVO.
Politici hebben de neiging hier nogal verongelijkt op te reageren. Ze doen toch hun best? En kijk eens naar al die mensen die bij mooi weer op een terrasje zitten, en elk lang weekend in drommen het land verlaten met een grote caravan achter zich aan. Wat hebben die nu eigenlijk te klagen? De reactie van veel politici op het ongenoegen van de burgers is als de reactie van de Oost-Duitse regering op de opstand in 1953, toen Bertolt Brecht zich afvroeg waarom de regering wanneer die ontevreden was over het volk, niet een ander volk koos.
Nu de klassieke middenpartijen veel aanhang kwijt raken aan populistische bewegingen als de SP, de PVV en TON, hoor je bij die middenpartijen steeds vaker een ondertoon alsof men spijt heeft van het algemeen kiesrecht en de Nederlandse bevolking nog niet rijp is voor het zelfbeschikkingsrecht, zoals ooit de Papoea’s. Wat dat betreft is er een groot verschil met de vooroorlogse situatie, toen juist uiterst links en uiterst rechts zich tegen de democratie keerden.
In plaats van te klagen over de ondankbaarheid van de kiezers, doen politieke partijen er beter aan zich af te vragen of er niet een kern van waarheid zit in de kritiek. Natuurlijk, politici jagen maar zelden rechtstreeks hun financieel belang na, al blijken velen wel chantabel wanneer het gaat om hun plaats op de lijst voor de volgende verkiezingen. Maar je kunt niet ontkennen dat politici zich vaak mede laten leiden door de aandacht die ze krijgen wanneer ze met nieuwe plannen komen. Dat is dan toch ook een soort eigenbelang.
Evenmin kun je ontkennen dat er in Den Haag veel projecten en regelgeving wordt geëntameerd, die niet aan zijn doel beantwoordt. Denk maar weer aan de HSL of de Betuwelijn, of aan de automatisering bij de Belastingdienst. Eerst worden burgers gedwongen hun aangifte via internet te doen, en daarna moet het nog een keer over omdat bij de Belastingdienst de gegevens gewist zijn. De Tweede Kamer is zich nu zelf bewust dat het onderwijsbeleid van de afgelopen decennia gefaald heeft. Dat geldt ook voor het multiculti-beleid uit de jaren tachtig. Bij de laatste kabinetsformatie werd met veel bombarie een nieuw achterstandswijkenbeleid aangekondigd, maar wie de stukken goed las zag dat er geen cent voor werd uitgetrokken, terwijl de woningcorporaties alleen maar geld kwijt raakten.
Zo brokkelde het vertrouwen af. Je kunt niet altijd volhouden dat het falende beleid tegen beter weten in is tot stand gekomen, maar er zijn meestal wel waarschuwingen geweest die in de wind zijn geslagen. Rapporten waarin werd gewaarschuwd verdwenen in een la, of de dwarsliggers werd onderbuikgevoelens verweten.

Het vertrouwen terugwinnen is een zaak van lang adem, en lukt zeker niet door een extra blik voorlichters open te trekken. Het kan alleen wanneer politici eerder bereid zijn de beperkingen van hun mogelijkheden te erkennen. Vertrouwen komt te voet, en gaat te paard.

In Overheidsmanagement oktober 2008