Zoek op trefwoord :
Raad in spagaat
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 13-04-2008

Je hoort steeds vaker dat de werkdruk van gemeenteraadsleden te hoog is. De CDA-bestuurdersvereniging is ook tot die conclusie gekomen.
Nu is dit een klacht van alle tijden. Raadsleden beconcurreren elkaar, zowel binnen als tussen fracties, om aandacht van de bevolking. Dat betekent veel bijeenkomsten bezoeken, maar ook een actieve inbreng in raads- en commissievergaderingen, in de hoop daar iets van terug te zien in de lokale pers. In die zin doen raadsleden elkaar de drukte aan. Topsporters moeten ook niet klagen dat ze zoveel moeten trainen om het van elkaar te winnen.
Maar het lijkt erop, dat ook de dualisering een rol speelt. Op het eerste gezicht is dat vreemd. Door de dualisering zijn er immers bevoegdheden overgegaan van de raad op het college, zodat de raad minder besluiten hoeft te nemen. Naarmate de raad minder als bestuur optreedt, zou er meer ruimte moeten zijn voor de andere rollen van de raad: kaderstelling, vertegenwoordiging en controle.
Het lijkt er echter op, dat die taken meer tijd zijn gaan kosten. Gedeeltelijk komt dat door een aantal misverstanden die de dualisering heeft opgeroepen. Zo wordt soms gedacht dat de kaderstellende rol van de raad ook inhoudt dat de betreffende besluiten worden voorbereid door de raadsleden zelf, buiten het college en diens ambtenaren om, hooguit ondersteund door de griffie. Soms maakt een college vrolijk misbruik van dit misverstand door problemen over de schutting bij de raad neer te leggen, zoals bij noodzakelijke bezuinigingen.
Art. 160 van de gemeentewet legt echter nog steeds de bevoegdheid om raadsbesluiten voor te bereiden bij het college, ook al zijn er ook initiatiefvoorstellen mogelijk. Weliswaar was het Thorbeckes idee dat anders dan op landelijk niveau, op provinciaal en gemeentelijk niveau de initiatieven vanuit de volksvertegenwoordiging zouden komen, Van Poelje constateerde al in 1914 dat in de praktijk de initiatieven van B&W kwamen, en dat de raad een controlerende rol vervulde, in die zin dat zo nu en dan een voorstel van B&W op initiatief van een raadslid ter discussie kwam. Hij steunde dan ook de reeds bepleite ontvlechting van wethouderschap en raadslidmaatschap.
Wanneer de voorbereiding van een kaderstellend besluit ligt bij de raad, wordt in feite een monistische situatie hersteld: raadsleden stemmen dan mee over hun eigen voorstellen. Het stelt ook veel te hoge eisen aan raadsleden. Alleen het collegeprogram is een kaderstellend document dat noodzakelijkerwijze door raadsleden wordt opgesteld; voor het overige is het de primaire verantwoordelijkheid van het college dat programma in raadsvoorstellen uit te werken.
Onder invloed van de dualisering zijn raadsleden meer werk gaan maken van hun vertegenwoordigende rol. Ze houden spreekuur en staan op de markt. Dat kost op zichzelf al tijd, maar het wordt pas lastig wanneer ze de informatie die ze verkregen hebben gaan gebruiken. Die informatie gaat namelijk meestal over details, en dat botst met het vaak gepostuleerde adagium dat de raad zich alleen met de hoofdlijnen moet bemoeien. Daarmee komen raadsleden in een spagaat, die niet alleen pijnlijk is, maar ook veel conflicten oproept met bijkomend tijdsbeslag.
Het feit dat de raad bestuurt op hoofdlijnen, wil niet zeggen dat ze ook alleen controleert op hoofdlijnen. Soms kunnen raadsleden burgers die zich onheus behandeld voelen het beste de weg wijzen naar de bezwaarschriftencommissie, maar lang niet altijd staat die weg open. Dan moeten ze de mogelijkheid hebben en benutten om een ambtenaar te bellen, schriftelijke vragen te stellen of als dat alles niet helpt te interpelleren. Dat kan ook over details gaan. Vaak blijkt dan pas wat de hoofdlijn waard is.

In Overheidsmanagement van april 2008.