Zoek op trefwoord :
De financiële functie in de beheersingsstaat (1)
Verschenen in 'B&G' - 01-03-2008

Nederland heeft zich ontwikkeld van een verzorgingsstaat naar een beheersingsstaat. De verzorgingsstaat was er vooral op gericht mensen vrijheid te bieden, door ze bij het ontbreken van inkomen uit arbeid financieel te ondersteunen en essentiële voorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg gratis aan te bieden. In de beheersingsstaat kan de burger minder aanspraak kan maken op hulp wanneer het hem financieel tegen zit, maar richt de overheid zich meer op de veiligheid van de burger, en daarmee op de bescherming van burgers tegen elkaar.
In de beheersingsstaat worden burgers tot onderdanen, die door de overheid op allerlei manieren worden gecontroleerd. Dit artikel geeft daar voorbeelden van op meerdere terreinen. In een vervolgartikel wordt aangegeven welke eisen daartegenover aan de overheid worden gesteld, en welke consequenties dat heeft voor het interne functioneren van de overheid en met name de financiële functie.
De jaren ’70 van de vorige eeuw worden vaak gezien als een periode die doordrenkt was van geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Onderwijs en welzijnswerk moesten zorgen voor meer gelijkheid in kennis en macht. Een ruimhartig stelsel van sociale voorzieningen en een sterk progressief belastingsysteem moesten verschillen in welvaart tegen gaan. Tegelijkertijd stond in deze periode de autonomie van de burger in hoog aanzien. In de jaren ‘60 had een nieuwe generatie de Duitse bezettingsperiode herontdekt, en daar een groot wantrouwen tegen de overheid aan over gehouden, en vooral tegen de politie. Onderwijs, welzijnswerk en sociale voorzieningen waren er ook om de weerbaarheid van de burger tegenover de overheid te vergroten.
Opnieuw werd De Internationale gezongen: ‘De staat verdrukt, de wet is logen’. Het was de tijd waarin de kraakbeweging opkwam en mensen zich buiten de overheid om met woonruimteverdeling bezig gingen houden. Studenten wilden zelf bepalen wat ze moesten leren, van welke docent, en wat voor cijfer ze ervoor verdienden. Werknemers wilden zelf hun loon vaststellen. En wie een beroep deed op de sociale zekerheid moest zo weinig mogelijk met controles worden lastig gevallen, want dat was stigmatiserend. Hoe sterk deze beweging was bleek toen de regering uiteindelijk afzag van de volkstelling van 1970. Er zijn sindsdien ook nooit meer volkstellingen geweest.
Het was een tegenstrijdige beweging: aan de ene kant werd veel van de staat verwacht, aan de andere kant werd het gezag dat de staat uitoefende van alle kanten ter discussie gesteld. Toch kan de staat kan niet verzorgen, wanneer de wet tot logen wordt verklaard.[1] Vanaf de jaren ’80 zien we dan ook de overheid zich in twee richtingen aanpassen. Sociale uitkeringen worden verlaagd en de toegang wordt beperkt. Wie er een beroep op doet wordt geconfronteerd met strenge en soms vernederende condities, zoals bij veel work first projecten. Ook op andere terreinen zien we de overheid steeds meer normerend optreden.
Mede als gevolg hiervan is het gedeelte van het BBP dat via sociale uitkeringen ter beschikking wordt gesteld afgenomen van 19,9% in 1983 naar tot 12,3% in 2003. Daarbij is het aandeel van de 65-plussers ondanks de ingezette vergrijzing nagenoeg constant gebleven. De daling zit hem bij de werklozen en arbeidsongeschikten. Dat is niet alleen het gevolg van de veel betere economische situatie, maar ook van de beperktere toegang. Tegenwoordig heeft minder dan de helft van de werklozen een uitkering. De overigen teren in op hun vermogen, worden onderhouden door hun partner of hun ouders, of scharrelen hun kostje op straat bij elkaar.[2]
Het merkwaardige is dat deze verschuiving van zorg door de staat naar ‘eigen verantwoordelijkheid’ vooral plaats vindt bij grote risico’s zoals werkloosheid en blijvende arbeidsongeschiktheid, die het leven van mensen volledig op zijn kop kunnen zetten. Tegelijkertijd worden er allerlei kleine risico’s afgedekt door de collectiviteit. Nog steeds ligt het financiële nadeel van kort durende ziektes volledig bij de werkgever, ook van de hoofdpijn op maandagochtend. Ondanks een overvloed aan vakantiedagen, hebben mensen bij huwelijk of andere familiegebeurtenissen recht op extra vrije dagen. Werkgevers houden zelfs maandelijks een deel van het salaris in, om het spaargeld eind mei bij wijze van vakantiegeld uit te betalen (zonder rente!), en doen dat tegenwoordig ook steeds vaker voor een einde-jaarsuitkering.
De nieuwe maakbaarheid
De uitkleding van de verzorgingsstaat betekent niet dat de overheid zijn maakbaarheidspretenties heeft verminderd. Dat was wel iets dat in 1982 werd bepleit door Paul Kalma, toen medewerker en later directeur van de Wiardi Beckman Stichting, en tegenwoordig Tweede-Kamerlid voor de PvdA. In De illusie van de ‘democratische staat’ keerde hij zich tegen het idee dat de maatschappij een soort machine is, die zichzelf bestuurt met de staat als een soort meet- en regelapparatuur.[3] Er werd ook wel de vergelijking gemaakt met een vliegtuig, dat zich vanuit de cockpit door de dominante politici liet besturen. Kalma achtte zo’n staat niet effectief, maar waarschuwde ook dat wetgeving zo steeds meer verwerd tot een instrument van de uitvoerende macht. Dat zou kunnen ontaarden in een totalitaire democratie. Daarom keerde hij zich ook tegen de pleidooien die je nog steeds veel hoort om het wetgevingsproces te versnellen.
Het interessante is dat je politici steeds vaker hoort praten alsof ze juist wel in een cockpit zitten. Ze willen ‘aan de knoppen zitten’, Pim Fortuyn wilde ‘in de driver seat’. Je ziet die maakbaarheidspretentie vooral terug in de kwantitatieve doelstellingen van overheidsbeleid zoals die sinds het VBTB-proces ingang heeft gevonden, opduiken in coalitieakkoorden en begrotingen. Zo belooft het huidige kabinet ons een reductie van het jaarlijkse aantal fietsendiefstallen met 100.000, net als 50.000 allochtone vrouwen die vrijwilligerswerk gaan doen, en de helft minder vermijdbare fouten in de curatieve zorg.[4] Het is alsof men in een kamer zit waar men naar believen de thermostaat een graadje hoger of lager kan zetten.
Om maatschappelijke doeleinden te realiseren, doet de overheid allerlei ingrepen in het dagelijks leven en in de privé sfeer. Terwijl in de jaren ’60 en ’70 de autonomie van de burger voorop stond, zijn wij nu vooral object van beleid, en eigent de overheid zich steeds meer bevoegdheden toe om datgene dat beleidsmatig gewenst is af te dwingen. Zoals kameraad Stalin placht te zeggen: 'Vertrouwen is goed, maar controle is beter'. Toch is deze ontwikkeling in het westen pas goed op gang gekomen na de val van de Berlijnse muur. Soms zijn die maatregelen zinnig, soms ook niet, maar bijna nooit wordt de principiële vraag gesteld of de grens van wat mensen zelf mogen bepalen niet overschreden wordt.
Niet iedereen onderkent dit. Volgens de inleiding bij de Code Interbestuurlijke Verhoudingen lijken de geëmancipeerde burgers van tegenwoordig nog nauwelijks op hun voorgangers uit de jaren vijftig.[5] Daarom vinden Rijk, provincies en gemeenten dat de overheid minder moet betuttelen, en dat ook de betrekkingen tussen bestuurslagen daarop moeten worden afgestemd. Maar de werkelijkheid is dat de overheid zodanig doordrenkt is van de maakbaarheidsgedachte, dat burgers juist tot onderdanen worden gemaakt, in een mate waarin die men zich in de jaren ’50 niet had kunnen voorstellen, al was het maar omdat de zuilen dat toen niet geaccepteerd hadden.
Van burger naar onderdaan
Een mooi voorbeeld hoe de maakbaarheidgedachte van burgers onderdanen maakt, vinden we bij de arbeidsparticipatie van vrouwen. Mijn moeder heeft nog meegemaakt dat zij nadat zij getrouwd was niet meer mocht werken als onderwijzeres. Mijn vrouw heeft na haar afstuderen tot aan haar pensioen gewerkt, maar kwam toen de kinderen klein waren vaak in discussies terecht waarin zij die keuze moest verdedigen.
Inmiddels is het regeringsbeleid dat gehuwde vrouwen zo veel mogelijk moeten werken. Zonder dat kun je je als gezin nauwelijks meer een huis veroorloven. Wanneer ik een dochter zou hebben die niet of in deeltijd zou werken, zou zij zich nu in de verdediging voelen tegenover types als Heleen Mees. Toen Sharon Dijksma nog kamerlid was voor de PvdA, vond zij dat het ‘niet ongestraft’ kon blijven wanneer vrouwen met een hogere opleiding niet voor een baan kozen. Wanneer ik ooit nog een kleindochter krijg, zal zij daar wellicht mee geconfronteerd worden. Bij arbeidsparticipatie praten politici over de bevolking alsof het hun lijfeigenen zijn, in plaats van dat politici het als hun taak zien de maatschappij zoveel mogelijk in te richten naar de wensen van de burgers.
Om arbeidsparticipatie van vrouwen op grote schaal mogelijk te maken, moet er voldoende kinderopvang zijn. Daar moeten scholen voor zorgen. Voor kinderen betekent dat, dat zij elke dag moeten schoolblijven. Nu is buitenschoolse opvang natuurlijk niet als straf bedoeld, maar het beperkt wel de vrijheid van het kind. Spontaan buiten spelen met andere kinderen of op je fietsje de buurt en later de stad verkennen is er niet meer bij. Daar kan de buitenschoolse opvang immers niet de verantwoordelijkheid voor nemen.
Maar ook wanneer we opa en oma laten oppassen grijpt de staat in: die moeten dan wel een EHBO-diploma hebben.
Zorg en milieu
De overheid heeft meer doelstellingen dan alleen de arbeidsparticipatie. Kinderen moeten niet alleen worden opgevangen, ze moeten ook worden opgevoed. Sommige ouders kunnen dat niet, daarom komen er bureaus voor jeugd en gezin waar de ontwikkeling van alle kinderen worden gevolgd en vastgelegd in een elektronische database. Er is nog discussie of daarbij niet-medici ook toegang moeten krijgen tot medische gegevens, maar ook zonder dat wordt het de moeite waard een journaliste te laten infiltreren in een instelling waar men toegang heeft tot al die gegevens, om zo na te gaan of alle BN’ers wel goede ouders zijn.
Deze problematiek dwingt er ook toe ons af te vragen wat te doen met ouders waar kinderen worden weggehaald. Kunnen die zo maar nieuwe kinderen verwekken, of moet er dwang of drang komen tot langdurige anticonceptie? Marianne van den Anker heeft toen zij wethouder in Rotterdam was voor Leefbaar Rotterdam, voorgesteld om Antilliaanse tienermoeders, verslaafden en zwakzinnigen die niet voor hun kind kunnen zorgen tot een abortus te kunnen verplichten.[6] Dit is het meest vergaande maakbaarheidsvoorstel dat ik ken.
Ook het welzijn en de gezondheid van volwassenen is onderwerp van beleid. In de 19e eeuw boekte de overheid op het terrein van de gezondheidszorg een van haar grootste beleidssuccessen, door de aanleg van riolering en waterleiding. Tegenwoordig bestrijdt men ongezond gedrag, ook om de kosten van de gezondheidszorg niet te veel op te laten lopen. De tabaksrokers heeft men er al bijna onder, en er komt ook steeds minder gelegenheid om een stickie te roken.
Nu zijn de eters aan de beurt. Bedrijven organiseren gymnastiek voor hun medewerkers, en bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen in Leiden sprak de lijsttrekker van de PvdA zich uit voor verplichte gymnastiek voor studenten. Hoe lang duurt het nog voor de overheid het eten van vlees aan banden legt? Intussen wordt er steeds meer alcohol geconsumeerd, vooral door jongeren, maar verloopt de strijd daartegen verloopt veel moeizamer. Te veel politici zijn zo rond een uur of vijf zelf wel aan een opkikkertje toe. En wie op zijn bedrijf niet meedoet met de maandelijkse borrel, ligt er al snel uit.
Heel succesvol is daarentegen het verkeersveiligheidsbeleid. Er vallen tegenwoordig minder verkeersdoden dan in de jaren ’30 van de vorige eeuw, en Nederland is na Malta - waar nauwelijks ruimte is om auto te rijden - het meest verkeersveilige land van Europa. Maar ook dat gaat niet zonder ingrepen in het persoonlijk leven: geen alcohol bij snelverkeer – wie is de Bob? - gordel om, ook achterin, en niet telefoneren achter het stuur. Binnenkort ook overdag de lichten aan. Bijna was het ook verboden om voorwerpen los in de auto te laten liggen. Na de bromfietshelm zal zoiets ook wel worden voorgeschreven voor fietsers, en gelet op het relatief grote aantal ongelukken heeft de motor waarschijnlijk ook wel zijn langste tijd gehad. Anders dan in de sociale zekerheid geldt ook hier niet het primaat van de eigen verantwoordelijkheid: de overheid moet zijn targets halen.
De overheid heeft ons ook nodig voor het milieubeheer. De oppassende burger laat zijn huis goed isoleren, koopt spaarlampen, en zet de verwarming een graadje lager. Hij reist met de fiets of het openbaar vervoer en heeft zo langzamerhand een dagtaak aan het scheiden van zijn afval. Na glas, oud papier en GFT moet nu ook plastic apart worden ingezameld.
De vraag is echter of al dat afval scheiden echt helpt, of dat de milieubeweging het vooral propageert omdat het past bij een minder gemakzuchtige levenstijl dan de gemiddelde westerling nastreeft.[7] Veel mensen realiseren zich niet dat bij compostering even veel CO2 vrijkomt als bij verbranden van GFT, terwijl verbranding in een moderne installatie juist groene stroom en warmte oplevert.[8] Plastic in afval leidt tot een hogere verbrandingstemperatuur en dat is gunstig voor de opwekking van elektriciteit.
Normen en waarden
Ook de door de burger beleefde normen en waarden worden steeds meer object van beleid: het kabinet acht gedeelde waarden en normen essentieel.[9] Dat is opmerkelijk voor een kabinet met twee christelijke partijen, opdat die vanouds juist verschillende religieuze groeperingen vrij willen laten in het beleven van hun eigen normen en waarden. Ook al is echtscheiding voor de wet toegestaan, de Rooms-Katholieke kerk mag het intern verbieden. Nederland kent een grote traditie in het tegemoetkomen aan normen en waarden van minderheidsgroepen, van dienstweigeraars tot orthodoxe joden. Het bijzonder onderwijs stelde verschillende godsdienstige groeperingen in staat hun eigen normen en waarden over te dragen.
Helemaal consequent is het kabinet bij het nastreven van ongedeelde normen en waarden ook niet, want in het coalitieakkoord is tegelijkertijd vastgelegd dat ambtenaren van de burgerlijke stand die daar bezwaren tegen hebben, geen huwelijken hoeven te voltrekken tussen personen van hetzelfde geslacht.[10] Kennelijk hoeven ambtenaren van de burgerlijke stand de norm niet te delen dat discriminatie tussen homo- en heteroseksuelen verboden is, zoals we ook toestaan dat er kerkgenootschappen zijn die het homohuwelijk afwijzen, of de bekleding van kerkelijke functies voorbehouden aan mannen.
Het streven naar ongedeelde normen en waarden richt zich dan ook niet op groeperingen die van oudsher deel uitmaken van de Nederlandse samenleving, maar op nieuwkomers in Nederland, en vooral op moslims. Na een periode waarin te gemakkelijk werd geaccepteerd dat die nu eenmaal hun eigen normen en waarden hanteren, met desastreuze gevolgen voor afvalligen en voor meisjes die niet willen worden uitgehuwelijkt, is de overheid een integratiebeleid gaan voeren. Dat is terecht, maar ook daarmee betreedt de overheid een nieuw terrein van bemoeienis met het individu.
Integratiebeleid is meer dan alleen maar taalonderwijs, het probeert ook Nederlandse normen en waarden over te brengen, en in ieder geval daarvoor respect te verkrijgen. Maar het is nog niet zo eenduidig wat die Nederlandse normen nu precies zijn. Nederlands spreken op straat? Maar dat geldt dan toch niet op het strand in Zandvoort of de markt in Venlo.
De meeste Nederlanders delen de seksuele moraal zoals die zich in de seksuele revolutie van de jaren ’60 en ’70 gevormd heeft. Daarbij is het de gewoonste zaak van de wereld dat vrouwen zich sexy kleden en jongens en meisjes al voor het huwelijk seksuele ervaring opdoen. Maar je kunt toch moeilijk volhouden dat dat ook de norm is, en dat die moet worden overgedragen. Bovendien is de seksuele revolutie alweer op de terugtocht: seks met dieren mag niet meer omdat dat ‘onzedelijk’ is, en na de ongewenste intimiteiten op het werk gaat de overheid zich nu ook met gewenste intimiteiten bemoeien.
Je moet respect eisen voor homoseksuelen, maar loopt er dan tegenop dat de katholieke kerk geen strobreed in de weg wordt gelegd bij het discrimineren van homo’s. Ik ben wel benieuwd wat er zou gebeuren wanneer NOVA zou onthullen dat er ergens in Amsterdam in islamitische ambtenaar van de burgerlijke stand weigert homo’s te trouwen. Wilders zal daar bovenop springen, maar Alexander Pechtold en Femke Halsema zullen juist vol begrip zijn.
Besnijdenis van jongetjes is duidelijk een inbreuk op de integriteit van het lichaam, en daarmee in strijd met onze normen en waarden. Dat het aan moslims toch wordt toegestaan komt alleen omdat het ook een gebruik is onder joden, anders was het waarschijnlijk verboden. In ieder geval zouden Leon de Winter en Afshin Ellian dan regelmatig zo’n verbod geëist hebben, om maar niet te spreken van Geert Wilders.
In de zoektocht naar onze gedeelde normen en waarden wordt soms naar de Grondwet verwezen, alsof die een alternatief is voor de Tien Geboden. Maar wanneer moslims zich beroepen op de Grondwet om eigen scholen te stichten is de reactie dat dat toch eigenlijk niet de bedoeling is, omdat dat de integratie ondermijnt. Toch zullen Balkenende en Rouvoet de laatsten zijn om het bijzonder onderwijs onmogelijk te maken, ook al ondergraaft dat de overdracht van gedeelde normen en waarden.
In de praktijk is er onvoldoende overeenstemming over wat gedeelde waarden en normen moeten zijn. Dat blijkt eerder een belemmering voor een samenleving waarin normen en waarden als maakbaar worden beschouwd, dan een principiële terughoudendheid op basis van tolerantie en een besef van waardenpluriformiteit.
Veiligheid
Het meest ingrijpend zijn de maatregelen die de staat neemt om onze veiligheid tegenover onze medemens te garanderen. Juist in de jaren ’60 en ’70 bestond daar een grote weerstand tegen. De Duitse bezetting had immers geleerd wat de risico’s waren wanneer de politie te veel macht had. Berucht was de Nederlandse ambtenaar Jacob Lenz die een persoonsbewijs ontwierp dat zo moeilijk na te maken was, dat het de illegaliteit bij het verschaffen van een nieuwe identiteit aan onderduikers voor grote problemen stelde. Om maar geen argumenten te hebben voor versterking van de politie werd de toename van de criminaliteit in de jaren ’70 domweg genegeerd. De Leidse hoogleraar criminologie W.H. Nagel adviseerde studenten die zich daar zorgen over maakten gewoon een ander ochtendblad te lezen. Criminaliteit was een kwestie van perceptie, meer niet.
Inmiddels is ook hier het tij gekeerd, onder invloed van uitgaansgeweld en internationaal terrorisme, en vooral de aanslag op het WTC in New York op 11 september 2001. De angst daarvoor heeft niet alleen geleid tot uitbreiding van de politie en van de gevangeniscapaciteit, maar ook allerlei nieuwe bevoegdheden voor de politie gecreëerd, zowel ten behoeve van de preventie als van de opsporing. Terwijl vroeger de BVD in laag aanzien stond, verwachten we van zijn opvolger de AIVD dat die van elke ambitieuze vrouw die zich een plaatsje verovert in de koninklijke familie weet of zij deel uitmaakte van de hofhouding van wijlen Klaas Bruinsma. De wet Bibob maakt het mogelijk om ook mensen die nooit veroordeeld zijn het zakendoen onmogelijk te maken.
Daarbij is opmerkelijk dat de aanslag op het WTC veel meer impact gehad heeft dan terreurdaden in de jaren ’70, door Palestijnen, door de RAF, en in Nederland door Zuid-Molukkers. De reactie op dat laatste was de instelling van de directie Minderhedenbeleid op Binnenlandse Zaken, niet de aanstelling van een terreurcoördinator. Toch heeft zich sinds die tijd in Nederland geen enkele echte terreurdaad voor gedaan, in de zin van politiek geïnspireerd geweld tegen willekeurige mensen. Wel zijn er twee politieke moorden geweest, evenals niet te negeren bedreigingen tegen een aantal anti-islamitische politici en opiniemakers, maar dat is toch iets anders.
Al lang accepteren we dat we gefouilleerd worden wanneer we een vliegtuig binnen gaan, maar dit gebeurt nu ook op allerlei uitgaanslocaties. Op grote schaal staan camera’s opgesteld, tot in het fietsenhok van het Nijmeegse stadhuis. Overal kan er naar ons identiteitsbewijs worden gevraagd, alleen de controle aan de grens is afgeschaft. Maar het vrije verkeer van criminelen en misdrijven dat zo ontstaat rechtvaardigt dan weer het Europese opsporingsbevel, waardoor politiefunctionarissen in morsige Oost-Europese staten op losse gronden onze arrestatie kunnen gelasten. Kafka is er niets bij.
Misdaad- en terrorismebestrijding maken ook op steeds grotere schaal gebruik van digitale gegevens. Ooit werd als beginsel vastgelegd dat gegevens alleen gebruikt mogen worden voor het doel waarvoor ze zijn vastgelegd. Dat principe is al lang verlaten, tegenwoordig kennen we ‘klantvriendelijke’ basisregistraties, waarbij we gegevens maar een keer hoeven te verstrekken om ze bij allerlei diensten weer tegen te komen. Maar we moeten wel tweemaal naar het Stadhuis voor een nieuw paspoort.
Sociale diensten vinden het heel gewoon om adresgegevens van hun cliënten te verifiëren aan de hand van hun waterverbruik. Fraudebestrijders zoeken de randen van de wet op en verkondigen openlijk dat ze geen boodschap hebben aan het College Bescherming Persoonsgegevens.[11]
Voor telefoon- en internetgegevens gaat nu zelfs gelden dat ze langer bewaard moeten worden dan de bedrijven die ze opslaan ze nodig hebben. Het zit er dik in dat dat ook gaat gelden voor de gegevens die de vervoersbedrijven met de invoering van de OV-chipkaart willen verzamelen over het reisgedrag van hun klanten, en voor de gegevens voor de kilometerheffing. En dan wordt het wel heel verdacht wanneer iemand van Leiden naar Den Haag de fiets neemt: is dat om onzichtbaar te blijven voor de politie? Wellicht gaat de politie fietsers tussen Leidschendam en Voorschoten daarom naar hun legitimatie vragen, al is het dan wel zo praktisch iedereen in Nederland een enkelband voor te schrijven, of een chip te implanteren.
In Duitsland is er veel kritiek op het voorschrift om telefoon- en internetgegevens te bewaren, omdat daar de herinnering aan de Stasi nog levendig is. In Nederland ligt de Duitse bezetting al weer zoveel langer achter ons, en zijn we geneigd het in het belang van onze veiligheid allemaal maar te accepteren. Wie dat niet wil, zal wel iets te verbergen hebben.
Iedereen heeft echter heel veel te verbergen. Er is nu eenmaal een persoonlijke sfeer waarin we buitenstaanders niet willen toelaten: onze gezondheid, ons seksleven, onze familiebetrekkingen, ons financiële reilen en zeilen. Het naar buiten brengen daarvan door anderen is een vorm van vernedering, zoals duidelijk blijkt uit de roddelbladen. Er is niets crimineels aan een borst te missen, maar je hoeft het niet voor iedereen te willen weten.
Nu zijn er al allerlei gegevensbestanden met informatie over onze persoonlijke levenssfeer: onze bankrekening, onze belastingaangifte, ons patiëntendossier. Hoe meer gegevens er worden opgeslagen, hoe groter het risico dat ze in verkeerde handen komen. Zelfs wanneer ze in handen zijn van mensen die wij kennen, willen we niet dat ze daarop zinspelen. Als onze buurman belastinginspecteur is, verwachten we niet dat hij de conversatie over de heg inleidt met ‘Ik zag dat je aardig geboerd hebt, vorig jaar’, of ‘Leuke erfenis heb je gekregen’.
Spindoctors
De maakbaarheidsambitie strekt zich ook steeds meer uit tot onze opinie over de overheid en over individuele politici. Politici gebruiken ons belastinggeld om ons met hulp van spindoctors van de juistheid van hun denkbeelden te overtuigen. Dat heet overheidscommunicatie.
Als Thom de Graaf de rechtstreeks gekozen burgemeester wil invoeren, moet daar een bustocht door het land aan te pas komen. Dit kabinet organiseerde een dure honderd-dagencampagne, om maar niet te praten over het ‘Akkoord van Schokland’, dat vooral een schok gaf doordat de opdracht was gegund aan partijgenoten van de minster. Ik kijk graag naar In Europa van Geert Mak, maar voel mij er toch onbehaaglijk bij dat Buitenlandse Zaken dat subsidieert om mij meer begrip voor de Europese gedachte bij te brengen.
Confrontaties tussen politici en de media worden steeds meer geregisseerd, en zijn daardoor juist steeds minder effectief. De maakbaarheidsambitie is zo sterk, dat sommige voorlichters het niet kunnen laten om in de computers van journalisten te koekeloeren, om zo nog voor een artikel verschenen is te kunnen reageren.

In B&G februari 2008

Zie voor het vervolg www.paulbordewijk.nl/artikelen/370 .


[1] P. Bordewijk, ‘De staat verzorgt, de wet is logen’, in Hollands Maandblad jg. 25 nr 435, februari 1984, pp. 10-15.
[2] P. Bordewijk, ‘Geen werk, geen inkomen’, in Sociaal bestek jg. 68 nr 2, februari 2006 pp. 2-6. www.paulbordewijk.nl/artikelen/292 .
[3] P. Kalma, De illusie van de ‘democratische staat’. Deventer 1982: Kluwer. Zie ook: De staat verdrukt? - bijdragen/verslag WBS-conferentie 30 oktober 1982. Amsterdam 1983: Wiardi Beckman Stichting.
[4] P. Bordewijk, ‘Maakbaarheidsfetjisisme, in Overheidsmanagement juli 2007, p. 21. www.paulbordewijk.nl/artikelen/345 .
[5] Ministerie van BZK, IPO en VNG, Code Interbestuurlijke Verhoudingen p. 5. Den Haag januari 2005.
[7] P. Bordewijk, ‘Milieubeleid, aaibaar of effectief?’, in Overheidsmanagement jg. 21 nr 2, februari 2008.
[8] H. van den Brink, ‘Tussen kraakpers en hamermolen’ in Vrij Nederland 6 oktober 2007, pp. 63-69.
[9] Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie, 7 februari 2007, p. 27.
[10] Idem p. 37.
[11] P. Bordewijk, ‘Fraudebestrijding vereist normering’, in Overheidsmanagement jg. 19 nr 1, januari 2006, p. 21. www.paulbordewijk.nl/artikelen/288 .