Zoek op trefwoord :
WRR presenteert warrig rapport
Verschenen in 'Sociaal bestek' - 14-01-2007

Dit najaar heeft ook de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een rapport uitgebracht over de toekomst van de verzorgingsstaat.[i] Gemiddeld verschijnen er van de WRR drie rapporten per jaar. Soms zijn ze controversieel en spraakmakend, zoals ooit het rapport over migratie en dit jaar de rapporten over de media en over de Islam, maar meestal hoor je er nooit meer iets van.
Ik denk niet dat het rapport over de verzorgingsstaat in de eerste categorie thuis hoort. Daarvoor staan er te veel algemeenheden in, maar is het ook te warrig. Het lijkt erop dat te veel mensen aan het rapport hebben meegewerkt die er elk hun eigen ei in kwijt moesten, waardoor het vol zit met inconsistenties en men moeite heeft tot concrete aanbevelingen te komen. Het is meer een bundel essays dan een echt rapport.
Ook wanneer men een uitstapje naar de geschiedenis maakt, spreekt men elkaar tegen. Meestal zit men er dan ook naast. De ene keer gaat de sociale zekerheid terug op Bismarck (p. 46, p. 151), dan weer op de ziektekassen die in de 18e eeuw door de gilden werden gevormd (p. 40), op de Staatsregeling van de Bataafse Republiek (p. 38), of op de armenzorg uit de 17e eeuw zoals De Swaan die beschreef (p. 40).
Op p. 36 worden ook nog de lijfrentepolissen uit de 16e eeuw erbij gehaald. Die bestonden echter al veel langer, en werden uitgegeven door de overheid niet vanwege de sociale zekerheid, maar als een middel om oorlogsuitgaven te financieren in een tijd dat de Katholieke kerk het betalen van rente nog verbood, zoals tegenwoordig de sharia doet.[ii] In hedendaagse termen: het waren halal staatsobligaties.
Vier functies
De WRR ziet de verzorgingsstaat als een breed begrip, met vier functies: zorg, verzekering, verheffing en verbinding. Die functies ondersteunen elkaar ook. Maar verschillende auteurs die aan het rapport meegewerkt hebben hanteren die begrippen verschillend, zonder dat er kennelijk een eindredacteur was die daarbij ingreep. Zo wordt tot zorg de ene keer ook de bijstand gerekend (p. 36, pp. 38-40), maar later valt dat onder de verzekeringsfunctie van de verzorgingsstaat (p. 150). De financiering van de zorg wordt op p.163 dan weer als onderdeel van de verzekeringsfunctie gepresenteerd.
Bij verheffen gaat het om onderwijs, maar ook om arbeidsparticipatie. Bij vrouwen met een deeltijdbaan spreekt de WRR van een 'kwantitatief verheffingstekort' (p. 207). Je zou verwachten dat het bij verheffing ook om kunst en media gaat, maar die komen in het rapport niet ter sprake. Verbinden wordt enigszins tautologisch omschreven als 'de opdracht om vormen van onderlinge verbondenheid tussen verschillende individuen en groepen tot stand te brengen of te bevorderen'. Daarbij gaat het om rijk en arm, oud en jong, en alloch- en autochtoon.
Daarbij komen opnieuw onderwijs, sociale zekerheid en arbeidsparticipatie aan de orde. Dat maakt het rapport er niet overzichtelijker op. Verzekeren, verzorgen, verheffen en verbinden zijn geen nevengeschikte functies, maar ondersteunen elkaar. In een rapport van een wetenschappelijke raad zou je dan ook eerst een heldere beschrijving verwachten hoe die functies elkaar ondersteunen, alvorens op elke functie afzonderlijk wordt ingegaan.
Incrementele wijzigingen
Het rapport begint met de bekende cliché's uit het neoliberale repertoire: de wereld globaliseert en Nederland vergrijst. En anders is er nog wel Europa, en met name het Europese Hof in Luxemburg. 'Het zou kunnen dat lidstaten sociale voorzieningen zoals de Bijstand niet langer zonder meer mogen voorbehouden aan hun eigen inwoners'. En misschien vervalt ook de mogelijkheid om CAO's algemeen verbindend te verklaren. (p.64) Dat Luxemburg CAO's hoe dan ook wel eens in strijd met de interne markt zou kunnen verklaren, valt kennelijk nog buiten de fantasie van de WRR. Maar als ik zoiets lees, begrijp ik weer waarom ik tegen de Europese Grondwet heb gestemd.
Daar komt volgens de WRR bij dat er een ander type burger is gekomen: 'welvarender, beter opgeleid, diverser van achtergrond, en met een duidelijke behoefte om zich individueel te uiten' (p. 23), terwijl de verzorgingsstaat toch primair erop gericht was 'om economisch achtergebleven groepen grond onder de voeten te geven' (p. 24).
Dat alles maakt dat het rapport op sommige plaatsen voor een drastische herziening van de verzorgingsstaat pleit: 'De consequentie [...] is dat er een nieuwe invulling moet worden gegeven aan de verzorgingsstaat'. (p. 12) Er is groot onderhoud nodig (p. 249), geleidelijke aanpassingen werken onvoldoende (p. 11, 16). 'Als de offensieve lijn niet verder zou kunnen worden ingezet, ligt er nog slechts een route open naar een meer selectieve verzorgingsstaat [...] de residual welfare state van het CPB.' (p. 173) De aandacht van de verzorgingsstaat zou moeten verschuiven van verzekeren en verzorgen naar verheffen en verbinden.
Er wordt om dit te realiseren echter helemaal geen nieuw grand design gepresenteerd van de verzorgingsstaat of zijn opvolger, maar alleen een aantal verbeteringsvoorstellen met een beperkte reikwijdte. Soms worden ook problemen gesignaleerd zonder dat men echt een oplossing heeft. Op p. 263 keert men zich opnieuw tegen grote systeemwijzigingen, 'of het nu gaat om het onderwijs, de gezondheidszorg of de sociale zekerheid'.
De argumentatie voor de drastische herziening wordt elders in het rapport ook weer gedeeltelijk weersproken. De verzorgingsstaat is geen herverdelingsproject van rijk naar arm (p. 162), maar eerder gericht op herverdeling van de ene levensfase naar de andere (p. 164). Uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid zijn er ook om sociale degradatie te voorkomen (p. 47). Ook in een welvarende samenleving willen mensen hun risico's graag afgedekt hebben (p. 169).
Dat laatste kan ik alleen maar onderschrijven: wanneer mensen in de praktijk al behoefte blijken te hebben aan een reisverzekering voor wanneer hun zonnebril gestolen wordt, hoeveel groter is dan niet de behoefte aan een verzekering tegen werkloosheid. En daarvoor kan alleen de staat zorgen.
Sociale zekerheid
Juist bij de sociale zekerheid constateert het rapport dat er geen behoefte is aan grote wijzigingen. De noodzakelijke transformaties, gericht op meer activering van degenen die aanspraak doen op de sociale zekerheid, zijn grotendeels gerealiseerd (p. 12, 251). Nederland laat zien dat ook bij de toenemende internationalisering een fatsoenlijk niveau van sociale zekerheid zich laat combineren met een goede concurrentiepositie (p. 58). Alleen Denemarken kent een hogere arbeidsparticipatie (p. 251). Ook de participatie van 55 tot 65-jarigen stijgt weer, al kan dat nog beter (p. 175).
Tegelijkertijd kennen Nederlandse ouderen vergeleken met andere Europese landen significant minder armoede (p. 13, 232) en heeft de tegenstelling tussen arm en rijk veel van haar scherpte verloren (p. 15). De Nederlandse prestaties zijn dan ook uitstekend en er is geen reden uit te kijken naar een totaal ander verzorgingsstaatmodel (p. 88).
Maar er worden wel nieuwe tegenstellingen gesignaleerd, zoals tussen ouderen en jongeren. Volgens de WRR zijn de bezuinigingen op de sociale zekerheid niet van toepassing op mensen die nu 50 of ouder zijn (p. 15, 21), terwijl de 55-plussers er gemiddeld genomen 'warmpjes' en goed verzekerd bij zitten (p. 174), mede dankzij hun opgebouwde vermogen (p. 233). Op p. 177 wordt daarom gepleit voor 'een wat evenwichtiger profijt van de verzekeringsfunctie naar leeftijdscategorieën', met meer aandacht voor de mensen 'in het spitsuur van het leven'. Toch hadden we op p. 153 net gelezen dat er bij de pensioenen juist meer sprake is van een probleem binnen generaties dan tussen generaties.
In de aanbevelingen vindt men van de herverdeling van het profijt van de sociale zekerheid over verschillende leeftijdscategorieën ook maar heel weinig terug. In de nabestaandenwet zou meer aandacht voor activering moeten komen, maar de meest concrete aanbeveling treft nu juist de jongeren.
Beneden de 25 jaar zou men geen recht meer moeten hebben op een uitkering, maar alleen op werk of scholing (p. 12, 172). Onduidelijk is waarom dit 'recht' op werk, dat in de praktijk van de work first projecten toch vooral neerkomt op een soort gevangeniswerk, niet voor ouderen zou moeten gelden. En dat geldt des te meer voor het recht op scholing. Wat heeft dat voor zin voor mensen die net van school of van de universiteit komen? Op p. 159 acht men het juist gunstig wanneer iemand die zijn baan kwijtraakt enige tijd heeft om zich op een nieuwe baan te oriënteren 'om een ongelukkige baanmatch te voorkomen'. Ik ken in mijn omgeving nogal wat mensen die tijdens een ongunstige conjunctuur op de arbeidsmarkt kwamen en toen een uitkering kregen, en die nu betaald werk hebben, soms zelfs op zeer hoog niveau.
In de slotbeschouwing pleit men ervoor de sociale zekerheid weer meer in handen te leggen van de sociale partners (p. 260), maar die aanbeveling vloeit op geen enkele manier voort uit het rapport zelf, waarin juist herinnerd wordt aan het gebruik van de WAO door organisaties van werknemers en werkgevers om verouderde industrietakken te saneren (p. 37).
Het rapport gaat voorbij aan de nieuwe armoede die in Nederland aan het ontstaan is, die van de daklozen en de gebruikers van de voedselbanken. Van de mensen die zich niet schikken in de activeringseisen die sociale diensten stellen, bij wie de stroom wordt afgesloten, en die uiteindelijk uit hun huis worden gezet. Volgens de PvdA zouden de voedselbanken moeten verdwijnen, maar je kunt op je vingers natellen dat ze ook gefrequenteerd worden door mensen die onder de verantwoordelijkheid van PvdA-wethouders hun uitkering zijn kwijtgeraakt.
De grafiek op p. 161 laat zien dat er tot 2002 een groei is geweest van het aantal werkenden + uitkeringsgerechtigden, die daarna gestokt is. Er was maar beperkte substitutie tussen werk en uitkeringen, en het aantal van degenen die noch werk noch een uitkering hebben is dus gestegen. [iii]
Op p. 234 wordt één zinnetje gewijd aan de gestegen kans op armoede voor de groep 55 tot 65-jarigen. Maar dat zou wel eens veel erger kunnen worden. Voorlopig blijft het arbeidsperspectief somber voor ouderen, maar wie na 1950 geboren is ziet de gunstige regelingen verdwijnen waar een oudere broer of zus nog gebruik van kon maken, vooral bij de overheid. De WRR pleit wel voor een gunstiger klimaat voor oudere werknemers (p. 176), maar schrijft zelf op p. 59 dat de Nederlandse industrie 'kampt met een relatief oud personeelsbestand'. Daaraan zie je hoe men zelf over oudere werknemers denkt.
Een interessante aanbeveling is wel om meer gesubsidieerde arbeid mogelijk te maken, en die niet alleen te richten op doorstroming, maar er vanuit te gaan dat er een groep mensen is voor wie dat de enige mogelijkheid is (p. 218). Maar daarbij zou ik dan toch iets meer over de institutionele vormgeving willen horen: betekent het uitbreiding van de WSW, of wil men naast de WSW het werkdeel van de WWB gebruiken, wellicht vaker mensen met een uitkering werk opdragen, of wie weet weer een nieuwe regeling verzinnen, met bij elke regeling andere condities?
Zorg
Het belangrijkste thema bij de zorg is de toekomstige behoefte aan personeel. Volgens de WRR kan de toekomstige zorgvraag alleen worden opgevangen wanneer vanaf nu alle schoolverlaters voor werk in de zorg kiezen, en men ziet dat nog niet gebeuren (pp. 13, 128, 144, 252). Men heeft er ook geen oplossing voor. Immigratie helpt niet, vanwege het verschil in culturele achtergrond (p. 129). Ouderen die in andere landen gaan wonen komen juist weer terug tegen de tijd dat ze echt zorgbehoeftig zijn geworden (p. 130). Mantelzorgers kunnen alleen functioneren bij voldoende professionele zorg. Daarvoor is bovendien nodig dat mantelzorgers parttime gaan werken, terwijl ze op de reguliere arbeidsmarkt zo hard nodig zijn (pp. 130-141).
Hier is het rapport echter onnodig alarmerend. Men gaat er vanuit, dat de behoefte aan zorg gelijk oploopt met het aantal 65-plussers (p. 120). Op langere termijn zou de werkgelegenheid in de zorg daarom met 30.000 arbeidsplaatsen per jaar moeten toenemen, en dat komt overeen met de jaarlijkse groei van het arbeidsaanbod (p. 121). En dat betekent volgens de WRR dan weer dat alle schoolverlaters in de zorg moeten gaan werken.
Maar dat laatste is echt iets anders. Schoolverlaters vervullen niet alleen nieuwe arbeidsplaatsen, maar ook die van degenen die door pensionering of anderszins de arbeidsmarkt verlaten. De groei van het arbeidsaanbod is dus maar een fractie van het aantal schoolverlaters. En dus kun je als de groei van de werkgelegenheid in de zorg ongeveer overeenkomt met de groei van het arbeidsaanbod, niet concluderen dat alle schoolverlaters nodig zijn in de zorg. Dat is echt een blunder: onwetenschappelijk onraad.
Er zijn meer factoren die de behoefte aan zorg dempen. De WRR schrijft zelf dat het verwachte aantal ziektevrije jaren sterker stijgt dan de totale levensverwachting (p. 123). Men noemt die ontwikkeling zelfs 'spectaculair'. Als 63-jarige verneem ik dat met vreugde. Maar het leidt er ook toe dat het aantal jaren waarin men zorg nodig heeft afneemt, en dat daarom alleen al de behoefte aan zorg niet gelijk op zal gaan met de groei van het aantal ouderen. Daar komt nog bij dat wie zorg nodig heeft ook vaker nog een partner zal hebben die althans in het begin die zorg kan verschaffen, zodat verblijf in een instelling dan vaak niet nodig is.[iv]
Verheffen
Bij verheffen gaat het zoals aangegeven vooral om onderwijs en arbeidsparticipatie. Daarbij wordt ingegaan op het Europese PISA onderzoek naar de leerresultaten van vijftienjarigen. Nederlandse jongeren scoren daarbij hoog, bij leesvaardigheid zelfs het hoogst na Finland (p. 102). Dat is opmerkelijk omdat Nederland in vergelijking met andere landen weinig uitgeeft aan onderwijs, maar ook omdat er in Nederland zelf veel kritiek is op de kwaliteit van het onderwijs. Onderwijzers, pardon, docenten in het basisonderwijs blijken zelf niet te kunnen rekenen, en het onderwijs lijkt te weinig gericht op het overdragen van kennis en vaardigheden.
De WRR heeft nogal wat kanttekeningen bij de hoge PISA-scores. Bij leesvaardigheid is de spreiding laag vergeleken met andere landen. 'Dat betekent dat de meeste kinderen goed kunnen lezen, maar ook dat we weinig uitschieters naar boven kennen.' (p. 102). Op p. 189 tapt men echter uit een ander vaatje: 'Een eerste probleem is dat hoge PISA-scores verhullen dat de spreiding tussen hoog en laag in Nederland betrekkelijk hoog is [...] Dat wil zeggen dat de hoge scores vooral het resultaat zijn van een betrekkelijk kleine groep excellente leerlingen, maar dat het basisonderwijs er veel minder in slaagt om de onderkant naar een hoger plan te tillen.'
Nergens wordt uitgelegd hoe die twee observaties te rijmen zijn. Misschien lukt het in vergelijking met andere landen redelijk om alle kinderen leesvaardigheid bij te brengen, maar geven we bij rekenen en wiskunde vooral ruimte aan de getalenteerden. Is dat dan zo slecht?
Gelukkig doet de WRR geen aanbevelingen voor nieuwe stelselherzieningen in het onderwijs (p. 209). Wel adviseert men om van kinderopvang een basisvoorziening te maken en daarbij de aandacht te verschuiven naar educatie (pp. 14, 102, 188). Dat lijkt me heel verstandig, vooral vanwege kinderen die opgroeien in een milieu waarin geen of slecht Nederlands wordt gesproken. Juist die ouders worden ervan weerhouden hun kinderen naar de opvang te laten gaan wanneer ze moeten betalen of ingewikkelde formulieren moeten invullen.
Bij het hoger onderwijs wil de WRR een ruimer stelsel van studiebeurzen, zodat studenten niet langer allerlei baantjes hoeven te nemen, en harder en sneller kunnen studeren. Tegelijkertijd acht men de externe baten van hoger onderwijs betrekkelijk gering (p. 198). Daarom bepleit men een inkomensafhankelijk leenstelsel of een systeem waarbij afgestudeerden gedurende de eerste fase van hun arbeidscarrière extra belasting moeten betalen (p. 210). Niet duidelijk is of die extra belasting alleen gaat gelden voor nieuwe gevallen.
Later constateert men dat door de toegenomen deelname aan het hoger onderwijs het prijsopdrijvend effect van de grotere vraag naar hooggeschoolde arbeid gedempt is (pp. 225, 228). Daarmee wordt een 'verbindingstekort' voorkomen: de tegenstellingen binnen de maatschappij worden zo beperkt. Ook hier lijken weer verschillende auteurs aan het woord, maar ik zou zeggen dat die van pp. 225 en 228 gelijk heeft.[v]
Onder verheffing rekent de WRR ook een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen: 'steeds duidelijker wordt het dat de internationaal unieke zelfzorgideologie van Nederlandse vrouwen alleen kan worden doorbroken door een forse kwaliteitsimpuls in de voor- tussen- en naschoolse opvang' (p.214). Zelfzorgideologie? Dat roept de vraag op of we volgens de WRR onderdaan of burger zijn: mogen wij bepalen hoe de maatschappij wordt ingericht, of moeten we doen wat de overheid zegt?
Verbinden
Tot slot iets over verbinden. Hier ligt het grote probleem in de relatie tussen etnische groepen, maar de WRR brengt weinig naar voren dat niet al honderd keer gezegd is. Geconstateerd wordt dat de spanningen in Nederland, Frankrijk en België groter zijn dan in andere landen (p. 108), maar niet hoe dat komt, terwijl het wel duidelijk is dat de problemen bij verschillende groepen migranten niet even groot zijn.
Surinamers hebben zich zo langzamerhand ontwikkeld tot een soort model-allochtonen, en zijn na dertig jaar beter geïntegreerd in de Nederlandse samenleving dan de zwarten in Amerika. Bij migranten uit islamitische landen rond de Middellandse Zee is die integratie veel minder, maar daar is ook sprake van een over en weer afwijzen van elkaars seksuele moraal. Autochtone Nederlanders veroordelen de achterstelling van meisjes en het niet accepteren van homoseksualiteit, islamieten keren zich af van onze geseksualiseerde cultuur, en willen dat hun dochters hoofddoekjes of burka's dragen.
Dat los je niet op met alleen maar het tegengaan van discriminatie, want er is al veel verschil van mening wanneer er discriminatie is. Hoe dan wel weet ik ook niet, maar ik zit ook niet in een wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid. De enige nuttige aanbeveling lijkt me minder spastisch te doen over scheefwoners (p. 245).
Kortom: een rapport met veel tegenstrijdigheden, gewichtig jargon, en veel in- en uitgepraat. De bewering dat om de zorgbehoefte te accommoderen alle schoolverlaters voor de zorg zouden moeten kiezen berust op een onvergefelijke blunder. Wordt het geen tijd voor een toezichthouder die de kwaliteit van de rapporten van dit soort adviescolleges bewaakt?


[i] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, De verzorgingsstaat herwogen. Over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden. WRR-rapporten aan de regering 76, Amsterdam 2006: Amsterdam University Press.
[ii] J.W. Marsilje, Het financiële beleid van Leiden in de laat-Beierse en Bourgondische periode + 1390-1477, pp. 281-288. Hilversum 1985: Verloren.
[iii] P. Bordewijk, 'Geen baan, geen inkomen', in Sociaal bestek jg. 68 nr 2, februari 2006, pp. 2-6; idem, 'Werkt Nederland of is het alleen zijn uitkering kwijt?' in B&G jg. 33 nr 10, oktober 2006, pp. 31-34.
[iv] G. Beets e.a., 'Zorgbehoefte stijgt minder snel dan vergrijzing', in Demos jg. 22 nr 9, november 2006, pp. 88-92.
[v] P. Bordewijk, 'Zet studenten niet op het verkeerde been', in Socialisme & Democratie jg. 63 nr 7/8, juli/augustus 2006, p. 4-5.