Zoek op trefwoord :
In het geweer tegen de oorlogstaal
Verschenen in 'Socialisme & Democratie' - 13-02-2005

Tegen de decadentie heet het boek van Paul Cliteur.[i] Op de omslag wordt een negentiende-eeuws schilderij afgebeeld dat het verval van het Romeinse Rijk weergeeft: 'een vermoeide courtisane die lusteloos voor zich uitkijkt, omringd door etende en drinkende mensen in schaarse kledij'.
Dat soort decadentieverschijnselen zie je inderdaad veel in onze maatschappij. Je kunt niet om je heen kijken of je ziet vrouwen met décolleté's en blote navels, bij voorkeur met het bandje van de string uitpiepend boven de heupbroek. Onze bushokjes betalen we uit de opbrengst van lingeriereclames met meer dan levensgrote foto's van halfnaakte vrouwen in wellustige poses. Half Nederland reist voor vrijgezellenfeesten af naar Amsterdam om het daar op een zuipen te zetten. Neem het voetbalvandalisme, of de raamprostitutie, de porno-sites, en de sexfilms via de abonnee-televisie. Wethouders laten zich afzuigen door verslaafde prostituées en Maffiavriendinnetjes veroveren zich een plaats binnen de koninklijke familie. Zie hoe iemand tot grootste Nederlander aller tijden wordt uitgeroepen die er trots op was dark rooms te bezoeken en de liefde te bedrijven met Marokkaanse jongens. En kijk naar het grote aantal ongewenste maar vooral ook gewenste intimiteiten op de werkvloer, met echtscheidingen als gevolg.
Of neem de televisie, die steeds meer gedomineerd wordt door commerciële non-events als Big Brother en Idols, en waar serieus nieuws alleen nog maar gebracht wordt als het voldoende kan worden opgeleukt. Heel Nederland dreigt getokkieficeerd te worden. Kijk naar de teruggang van het aantal krantenlezers en van het aantal leden van politieke partijen. Of naar de wijze waarop de politici proberen wetenschappers voor hun karretje te spannen. Zie hoe onze grote bedrijven in handen zijn gekomen van praatjesmakers en fraudeurs, die zich mateloos verrijken terwijl er voor hun werknemers geen loonsverhoging afkan.
Er zijn dus decadentieverschijnselen in overvloed in onze samenleving - al vind ik die niet allemaal even erg - en je zou verwachten dat een boek met de titel Tegen de decadentie daar tegenin gaat. Wellicht dat zo'n boek vooral bij orthodoxe moslims in goede aarde zou vallen, want die zijn het verst verwijderd van de meeste van deze verschijnselen, met hun afwijzing van alcohol en van vrouwen die zich uitdagend kleden. Zij zullen het eerst in het schilderij op de omslag van Cliteurs boek onze maatschappij herkennen.
Toch wijst Cliteur de Islam juist af. In navolging van Ayaan Hirsi Ali haalt hij de casus aan van de negenjarige Aïsha, die gedwongen werd tot een huwelijk met de profeet Mohammed, waarbij we – anders dan bij kindhuwelijken in de Nederlandse geschiedenis - schijnen te moeten aannemen dat het huwelijk ook direct geconsumeerd werd. Maar het lijkt me naïef dat wanneer je maar wijst op het lot van Aïsha, elke Islamiet prompt zijn geloof zal laten varen: "Dank U, professor Cliteur, nu ik mij realiseer dat Mohammed een pedofiel was, sluit ik mij aan bij de ongelovigen."
Overal ziet Cliteur verschijnselen van decadentie in onze maatschappij. Een Openbaar Ministerie dat eigen vrijheid van handelen claimt? Decadent! Vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren? Nog decadenter! Maar het toppunt van decadentie is voor Cliteur wel het multiculturalisme. Daarmee zet hij zich af tegen onder andere Marcel van Dam, die vindt dat culturen nooit beter of slechter zijn dan andere culturen. Cliteurs stelt daar tegenover dat de democratische rechtstaat superieur is aan andere maatschappijtypen, en daarmee de universele geldigheid van de waarden waarop de democratische rechtstaat gebaseerd is. Het multiculturele denken eindigt volgens Cliteur in nihilisme (p. 18), al kan volgens Cliteur het multiculturele denken zelf alleen maar gebaseerd zijn op een absolute waarde (p. 182/3). Dat lijkt mij ook een probleem voor absolute cultuurrelativisten: die kunnen moeilijk ontkennen dat zij het multiculturalisme superieur achten aan elk monoculturalisme.
Cliteur is het eens met Berlusconi, die ons oproept ons bewust te zijn van 'de superioriteit van onze beschaving, een systeem dat berust op welzijn, respect voor mensenrechten en respect voor religieuze rechten – iets wat je niet hebt in islamitische landen' (p. 20). Die uitspraak van Berlusconi heeft een storm van verontwaardiging opgeroepen, maar daarmee is hij nog niet weerlegd.
In S & D van september 2001 beweerde Thomas von der Dunk hetzelfde, zonder dat dat enige vorm van protest opriep. Je kunt je ook niet van Berlusconi afmaken met de tegenwerping dat je zo je twijfels hebt aan het functioneren van Italië als rechtsstaat, want daarmee geef je alleen maar aan dat je de Nederlandse politieke cultuur superieur acht aan de Italiaanse. Ik denk dat sociaal-democraten niet om Cliteur's analyse heen kunnen, maar wel met hem van mening kunnen verschillen wat de consequenties daarvan zijn: oorlogstaal gebruiken of proberen de boel bij elkaar te houden.
Landen waar het verkeer rechts moet houden hebben geen reden zich superieur te achten aan landen waar het verkeer links moet houden. Sinterklaas is niet superieur aan de Kerstman. Of in een land de winkels nu op vrijdag, zaterdag of zondag zijn gesloten, is niet meer dan een kwestie van 's lands wijs 's lands eer. Er zijn ook culturele verschillen waarbij fatsoensnormen in het geding zijn. In de ene cultuur wordt meer van het vrouwelijk lichaam getoond dan in de andere. Er zijn culturen waarin aanrakingen tussen mannen en vrouwen taboe zijn, terwijl in een andere een vriendschappelijk klapje van een man op de bil van een vrouwelijke medewerker 'moet kunnen'.
Ook dan kun je niet zeggen dat de ene cultuur superieur is aan de andere, maar een botsing tussen dergelijke fatsoensnormen uit verschillende culturen levert wel veel trammelant op wanneer de deelnemers hun eigen fatsoensnormen verabsoluteren. Een scheut cultuurrelativisme kan dan goede diensten verrichten. En wanneer het gaat om fatsoensnormen die religieus gefundeerd zijn, heeft men daarbij Berlusconi aan zijn zijde. Juist respect voor andere culturen is een aspect van onze cultuur dat hem superieur maakt. De cultuur van de Islamieten die in de Middeleeuwen over Andalusië heersten was daarom ook superieur aan die van de katholieken die hen in 1492 verdreven.
Er zijn echter wel grenzen aan het cultuurrelativisme. Die gelden ten aanzien van landen waar geen godsdienstvrijheid heerst, waar meisjes van hun clitoris beroofd worden, waar machthebbers corrupt zijn, of hun critici zonder vorm van proces opsluiten in concentratiekampen. Ten opzichte van culturen waarin dat gerechtvaardigd wordt kun je niet anders dan de cultuur van de democratische rechtstaat superieur achten, anders verloochen je je eigen overtuiging.
Daar is niet iedereen het mee eens. Nog in zijn column in de Volkskrant van 25 november 2004 schreef Marcel van Dam: "Alle Nederlanders, autochtoon en allochtoon, moeten het terrorisme als hun gezamenlijke vijand zien. Dat lukt alleen als allochtonen met hun hele hebben en houden, inclusief hun godsdienst, als landgenoten worden geaccepteerd." Dat lijkt mij nu echt te ver gaan. Wanneer allochtonen vanuit hun eigen cultuur, al dan niet bevestigd door hun godsdienst, van mening zijn dat hun dochters besneden moeten worden, dat meisjes in bikini in het zwembad hoeren zijn waar je alles mee mag doen, en dat hun kinderen geen respect verschuldigd zijn aan hun homoseksuele onderwijzer, dan kunnen wij dat niet accepteren.
Sociaal-democraten hebben altijd gepleit dat mensenrechten universeel gelden. Er is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, mensenrechten zijn vastgelegd in allerlei internationale verdragen waarop je je ook voor de rechter kunt beroepen, en in de Grondwet zijn allerlei beginselen geformuleerd die wij zo belangrijk vinden dat daar niet met een enkelvoudige meerderheid in het parlement van mag worden afgeweken.
Maar het is te gemakkelijk geredeneerd dat eigenlijk iedereen op de wereld die beginselen onderschrijft, en dat het alleen een paar machtsbeluste dictatoren en fanatieke godsdienstige leiders zijn, die maken dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens niet overal in de heersende regelgeving te herkennen valt. Dat is het simplisme van Bush, die verwachtte dat de verdrijving van Saddam Hoessein uit Bagdad dezelfde taferelen zou opleveren als de intocht van de Canadezen in Nederland in 1945.
Uit het werk van Hofstee[ii] weten we dat de mate waarin mensen vinden dat ze respect verschuldigd zijn aan hoger geplaatsten in de samenleving, verschilt van land tot land. Dat is een cultuurverschil dat uiterst relevant is voor de kansen van de rechtstaat. Hoe groter de machtsafstand, hoe meer gezagsdragers zich kunnen permitteren, hoe meer corruptie, en hoe minder wie eenmaal de macht heeft bereid zal zijn die in democratische procedures in de waagschaal te steken. Hofstee geeft ook sterke argumenten dat onze weinig hiërarchische cultuur en daarmee onze rechtstaat wortelt in de cultuur van de Germaanse volken, en niet via de Romeinen tot ons is gekomen, zoals Cliteur stelt.[iii]
Opvattingen over de rechtstaat verschillen ook van land tot land, en eveneens van tijd tot tijd. In de door Cliteur als superieur aangemerkte cultuur van de Griekse oudheid was slavernij volkomen geaccepteerd. Het is nog maar kort dat wij vrouwen- en homorechten rekenen tot de kernwaarden van onze beschaving. Lange tijd werd juist de afwijzing van homosexualiteit als een universele waarde beschouwd, en op dat punt zijn George Bush en Bin Laden het ook roerend met elkaar eens. Ethiek kent nu eenmaal niet de empirische mogelijkheid om meningsverschillen te beslechten die de natuurwetenschappen kennen. En dat betekent dat ook wanneer we overtuigd zijn van de superioriteit en de universele geldigheid van onze eigen normen en waarden, we tegelijkertijd zullen moeten constateren dat niet iedereen die opvattingen deelt.
Godsdienstvrijheid wordt ook niet overal als een deugd beschouwd. De ware gelovige houdt zijn eigen geloof voor superieur aan alle andere, zoals Cliteur de superioriteit van onze cultuur benadrukt. Anders eindig je als nihilist. Maar wanneer je gelooft in de ware God, hoe kun je dan werkloos toezien wanneer anderen valse goden aanbidden, en dat geloof nog proberen over te brengen op hun kinderen ook? Is dat niet de decadentie ten top? Iedereen die bepaalde normen en waarden onderschrijft, zal de cultuur waarin die waarden geworteld zijn als superieur beschouwen.
Wil de botsing tussen de democratische rechtstaat en de radicale Islam niet beslist worden door de vraag wie de meeste soldaten en zelfmoordcommando's kan inzetten, dan zullen we argumenten moeten gebruiken die ook de tegenstander aanspreken. Ik zie er twee. In de eerste plaats is een cultuur waarin vrijheid van meningsuiting en een kritische houding tegenover hoger geplaatsten gewaardeerd worden, gunstig voor de technische ontwikkeling. De westerse welvaart is vooral te danken aan het innoverend vermogen van onze cultuur, en dat moeten we voorhouden aan degenen die op die welvaart afkomen.
Een tweede argument voor de westerse cultuur is dat deze door zijn verdraagzaamheid gunstiger condities biedt aan andersdenkenden dan welke andere cultuur ook. Dan moet men echter andere culturen die ruimte wel gunnen. Daar zit het centrale probleem in de omgang met orthodoxe gelovigen, waar Cliteur te veel aan voorbij gaat. Wie de superioriteit van onze cultuur benadrukt, is geneigd anderen democratische rechten te onthouden en daarmee juist afbreuk te doen aan datgene dat onze cultuur superieur maakt. Dan krijg je voorstellen om de Rooms-Katholieke kerk aan te klagen wegens homo-haat, of de SGP wegens het weigeren van vrouwen. In plaats van dergelijke opvattingen te bestrijden, wil men ze dan verbieden. Maxime Verhagen wil ons rechtssysteem zo wijzigen dat de grondrechten niet meer gelden voor wie zich tegen de democratische rechtstaat keert.
Aan Voltaire wordt de uitspraak toegeschreven: "Ik ben het in alles oneens met wat u zegt, maar ik zal mij doodvechten voor uw recht het te mogen zeggen." Zo denken Cliteur en Verhagen er niet over. Van Cliteur hoeft de vrijheid van godsdienst al niet meer in de Grondwet (p. 124), dit ondanks zijn bijval voor Berlusconi. Zijn argument is dat met een beroep op de vrijheid van godsdienst beledigingen kunnen worden gerechtvaardigd die anders verboden zouden zijn. De consequentie daarvan is dat ook bepaalde teksten in de Bijbel en in de Koran verboden zouden moeten worden, al bepleit Cliteur dat nog net niet.
Het betekent zo ongeveer dat we het atheïsme tot staatsgodsdienst gaan uitroepen, en hoewel ik zelf atheïst ben, lijkt mij dat een heilloze weg. Het betekent dat we diegenen van de democratische rechtsstaat vervreemden die wij daar nu juist voor willen winnen. Naarmate ikzelf de uitingsvrijheid van anderen probeer in te perken, legitimeer ik het inperken van mijn eigen uitingsvrijheid, en daarvan bepaal ik de grenzen liever zelf.
De moord op Theo van Gogh heeft het dilemma waar we voor staan in de omgang met intolerante bewegingen verscherpt. Naar twee kanten is de vrijheid van meningsuiting onder druk komen te staan. Dat komt duidelijk tot uitdrukking in de brief die de ministers Donner en Remkes mede namens minister Verdonk naar aanleiding daarvan aan de Tweede Kamer gestuurd hebben.[iv] Aan de ene kant werd daarin verwezen naar een al lopend onderzoek over verruiming van de strafbaarstelling voor belediging en godslastering, aan de andere kant werd overwogen het strafbaar stellen van 'het verheerlijken of goedpraten van ernstige misdrijven'.
Over het eerste voornemen is pas discussie ontstaan nadat Donner het op het partijcongres van het CDA in afgezwakte vorm had herhaald. Daar kondigde hij aan te willen onderzoeken of er van de bestaande strafbaarstellingen meer gebruik zou kunnen worden gemaakt. De reacties daarop maakten duidelijk dat noch de Tweede Kamer, noch de pers, noch veel van Donner's collega's de brief gelezen hadden die Donner en Remkes aan de Tweede Kamer geschreven hadden. Dat geeft weinig vertrouwen hoe men in Den Haag met een kernwaarde van onze beschaving als de vrijheid van meningsuiting omgaat.
Kennelijk hield de revitalisering van het godslasteringsartikel verband met de moord op Van Gogh, al wilde Donner dat niet toegeven. Diep in zijn hart moet hij van mening zijn dat tegen Van Gogh strafrechtelijk had moeten worden ingegrepen, om te voorkomen dat Moslims zich door zijn geschrijf verder gekwetst gevoeld hadden. Maar dat roept dan de vraag op of Donner het Openbaar Ministerie alsnog opdracht gaat geven om de VPRO te vervolgen wegens de uitzending van Submission. En wordt dan Ayaan Hirsi Ali vervolgd als medeplichtige, evenals de ministers Zalm en Remkes die haar het groene licht gegeven hebben? Het zou ook betekenen dat een betoog tegen de Islam zoals Cliteur dat houdt, onder godslastering zou kunnen vallen. Dat zou veel Moslims in ons land denk ik voldoening geven. Maar het is een merkwaardig eerbetoon aan Theo van Gogh om op deze manier de gedachtenpolitie te activeren.
Vanaf de tweede helft van de jaren vijftig heeft Nederland opwinding gekend over programma's waardoor godsdienstigen zich gekrenkt voelden. [v] Wie denkt dat Nederland vroeger een rustig land was, moet nog eens nalezen wat er begin 1964 zich allemaal heeft afgespeeld rond het programma Zoishettoevalligooknog'seenkeer. Fractievoorzitters van de regeringspartijen die op zondag bijeenkomen om schriftelijke vragen te stellen aan de verantwoordelijke minister. Een hetze in De Telegraaf, tegenwoordig voorvechter van de vrijheid van meningsuiting. En Mies Bouwman die zich onder invloed van die hetze terugtrok omdat ze niet wilde dat haar kinderen alleen nog onder politiebewaking naar school konden, maar daarmee wel capituleerde voor de intolerantie van de latere Fortuyn en Wilders aanhangers. En zou Donner nu alsnog de VPRO willen vervolgen omdat die onlangs in Andere tijden fragmenten uit Zoishettoevalligooknog'seenkeer uitzond?
De uitzending van Zois't was niet de laatste waarbij Christenen zich gekrenkt voelden, maar in de loop van de tijd zien we dat die groep accepteert dat er nu eenmaal mensen zijn die er anders over denken. Daarentegen komen er meer incidenten waarin de Islam een rol speelt. In 1978 zond de EO een film uit waarin een Islamitisch meisje zich bekeerde tot het Christelijk geloof, en belangstellenden opriep zich tot de EO te wenden. Daarop riep het Turkse blad Hurryet zijn lezers op een voorgedrukte protestbrief aan de EO te sturen, waarin het recht betwist werd om 'mensen van hun geloof af te doen vallen en het christendom op te dringen'.
In 1980 was er discussie of de film Dood van een prinses op de tv mocht worden uitgezonden. Dat was een film over de geheime promicuïteit binnen de Saoedische elite, die volgens de Saoedische ambassadeur, de Raad van Kerken en het halve Nederlandse bedrijfsleven kwetsend was voor de Saoedi's, maar toch is uitgezonden. Dat gebeurde onder druk van Minister van den Broek uiteindelijk niet met een fragment uit een Duits amusementsprogramma van Rudi Carrell uit 1987. Daarin werd met damesondergoed gegooid naar ayatollah Khomeiny. Hoewel het kabinet de uitzending niet kon verbieden, zag de VARA er uiteindelijk vanaf.
Nu zijn dan de tegenstellingen tot uitbarsting gekomen rond de film Submission. Ik heb niet het idee dat die film bijgedragen heeft aan het doel Islamitische vrouwen weerbaarder te maken, en ik denk daarom dat het de VVD politiek kan worden aangerekend dat een van haar vertegenwoordigers in de Tweede Kamer dit initiatief heeft genomen. Maar dat is iets anders dan dat het maken van zo'n film strafrechtelijk verboden zou moeten zijn. Als dat gebeurt kan er ook niet voorbij worden gegaan aan teksten in de Bijbel en de Koran die beledigend zijn voor niet-gelovigen of voor praktiserend homoseksuelen.
Tegenover pogingen Islamieten te vrijwaren voor de uitingen van ongelovige spotters, staan pogingen om de verbreiding van radicale Islamitische ideeën tegen te gaan. Dat streven is begrijpelijk, want radicale ideeën kunnen tot terroristische daden leiden. Toch staan de meeste maatregelen die in dat verband worden voorgesteld op gespannen voet met de beginselen van de rechtstaat waarvan we juist willen dat ze door iedereen in ons land onderschreven worden. Moslims krijgen het verwijt een lager tolerantieniveau te hebben dan in ons land gebruikelijk is, en daar zijn ook duidelijke voorbeelden van. Maar omgekeerd ligt ons tolerantieniveau ten aanzien van moslims ook een stuk lager dan tegenover extreme uitingen van autochtonen.
Zo wil het kabinet zich gaan bemoeien met wie er in Nederland als imam optreden. Dat zal veel verbazing oproepen bij moslims die voortdurend het verwijt krijgen dat ze de scheiding van Kerk en Staat niet respecteren. Het kabinet schrijft dat wanneer er voldoende in Nederland opgeleide imams zijn, de vestiging van buitenlandse imams zou kunnen worden ontmoedigd op grond van het arbeidsmarktbeleid. Dat lijkt me misbruik van bevoegdheden.
In een democratische staat mag iedereen zijn eigen geestelijk leidsman kiezen, waar ook opgeleid. Je mag ook lid worden van een kerkgenootschap waarvan de Nederlandse leiding benoemd wordt door een buitenlands staatshoofd met dubieuze denkbeelden, zoals de Katholieke Kerk. Als atheïst zie ik liever dat mensen dat niet doen, maar dat is iets anders. Je mag niet de arbeidsmarkt als argument misbruiken. Dat wil niet zeggen dat je buitenlanders niet moet uitzetten wanneer ze oproepen tot geweld, maar dat staat los van de arbeidsmarkt. In zulke gevallen blijkt zelfs het voordeel van buitenlandse imams: uitzetten is gemakkelijker dan opsluiten.
Tegenover het recht om welk geloof dank ook te bestrijden en te ridiculiseren, moet het recht van gelovigen staan hun geloof te belijden en om te bepleiten dat de samenleving naar hun ideeën wordt ingericht. De vroegere KVP-leider Romme heeft ooit bepleit dat de grondwet ongelovigen het kiesrecht zou ontzeggen. Dat mag je bepleiten, al ben ik blij dat door de massale geloofsafval in de jaren zestig de KVP nooit de electorale macht gekregen heeft om dit idee door te zetten. Nog steeds zijn er Christenen die abortus willen verbieden, of het gedogen van soft drugs, en die het homohuwelijk ongedaan willen maken. Dan mag je ook een Islamitische partij oprichten die alcohol wil verbieden.
Politieke partijen zijn ook niet gebonden aan de grondwet, alleen aan de procedures die de grondwet zelf kent om de grondwet te wijzigen. Je mag ernaar streven dat de burgemeester niet langer door de Koningin wordt benoemd. Je mag art. 23 bestrijden. Je mag voor een republiek pleiten. Pim Fortuyn wilde af van art. 1. Je mag ook bepleiten dat het verbod op de doodstraf uit de grondwet verdwijnt. Daarom zie ik ook niet op welke grond een partij verboden zou kunnen worden die de sharia wil invoeren. Niet dat ik nog in Nederland zou willen blijven wonen wanneer dat zou gebeuren, maar dat geldt ook wanneer de SGP zijn programma zou realiseren.
Zoals het Cliteur vrij staat om onze samenleving decadent te noemen, zoals SGP'ers zich mogen afwenden van deze wereld, en zoals ouderwetse Marxisten zich mogen afzetten tegen de kapitalistische maatschappij, zo kan Nederlandse staatsburgers die de islam belijden niet het recht ontkend worden zich af te willen sluiten van onze van ongeloof en liederlijkheid doortrokken samenleving. Dat past slecht in het integratiebeleid, maar niet alles wat beleidsmatig gewenst is kan binnen de rechtstaat ook afgedwongen worden.
Hooguit zou men van nieuwkomers kunnen vragen te accepteren dat zij in een land komen waar ieder het recht heeft van zijn geloof te vallen, waar man en vrouw binnen het huwelijk gelijke rechten hebben, en ouders moeten accepteren dat de onderwijzer van kind openlijk homoseksueel kan zijn. Liever een gedachtedouane dan een gedachtepolitie. Maar het is begrijpelijk dat juist vanuit de SGP en de ChristenUnie tegen dat idee geprotesteerd wordt.
De discussie gaat ook over Arabische satellietzenders. Nagenoeg de gehele Tweede Kamer heeft gevraagd om voorstellen om zenders die haat zaaien en oproepen tot geweld uit Nederland te weren. Dat zal niet meevallen, want die zenders bevinden zich niet in Nederland, maar op satellieten. Er zijn uitzendingen die bijdragen aan de radicalisering van moslims omdat ze breed het leed van door Israëlisch of Amerikaans geweld getroffen Palestijnen en Irakezen uitmeten, zonder dat daarmee rechtstreeks tot tegengeweld wordt aangezet. Het is moeilijk een rechtsgrond te vinden waarom wie dan ook daar niet naar zou mogen kijken.
Maar er wordt ongetwijfeld in Nederland ook naar programma's gekeken die in ons land niet uitgezonden zouden mogen worden, bij voorbeeld vanwege het anti-semitische karakter. Eind 2002 heeft minister De Hoop Scheffer bij de Egyptische ambassadeur in ons land om die reden zijn beklag gedaan over de serie Ruiter zonder Paard, zonder resultaat. Het internationale recht geeft het ontvangende land echter geen zeggenschap over satellietprogramma's. In 1972 bepleitte de Sovjet-Unie zo'n regeling, maar dat werd honend van de hand de gewezen. Nederland zou kunnen proberen een raket af te sturen op een satelliet die ons onwelgevallige programma's uitzendt die in Nederland te ontvangen zijn, maar dat is dan wel een oorlogshandeling.
Het is iets anders wanneer de zender op een satelliet eigendom is van een Nederlands bedrijf. In Frankrijk kon Justitie eisen dat Eutelsat de doorgifte van Al-Manar staakte, omdat Eutelsat een Franse onderneming is. Wanneer het een Nederlandse onderneming was geweest, loopt men op tegen art. 7.2 van de grondwet, dat voorafgaand toezicht op televisie-uitzendingen verbiedt. Wel zou dan die onderneming vervolgd kunnen worden vanwege eerdere programma's waarmee een strafbaar feit werd begaan. Zo'n vervolging zou ook mogelijk zijn tegenover woningcorporaties die een Gezamenlijke Satelliet Ontvanger op het dak zetten om van al die schotels af te zijn, omdat je de doorgifte dan als een nieuwe openbaarmaking kunt beschouwen.
Maar wanneer men individuele bewoners zou willen verbieden om schotels aan te brengen waarmee dergelijke zenders te ontvangen zijn, stuit men op artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat ook in de tijd van de aanleg van de kabeltelevisie antenneverboden onmogelijk maakte. [vi] Dat verdrag kan uiteraard worden aangepast of opgezegd, maar het eerste gaat lang duren en het tweede zou wel zeer veel verbazing oproepen. Denkbaar is wel een verbod om bepaalde uitzendingen op video op te nemen, analoog aan het bezit van kinderporno, maar dat zet weinig zoden aan de dijk.
En dan is er dat onderzoek naar de strafbaarstelling van het goedpraten van ernstige misdrijven. Dat is niet bedoeld voor gevallen waarin een onderdrukte vrouw ten einde raad haar man vermoordt en de buren het voor haar opnemen, al zou dat er wel onder gaan vallen. Het gaat om ernstige politieke misdrijven, zoals terroristische aanslagen. Wie de aanslagen in New York, Washington en Madrid goedkeurt, verklaart zich daarmee tot onze vijand. Zo iemand vormt een veiligheidsrisico wanneer hij of zij bij de politie werkt, en dan is een beroepsverbod op zijn plaats.
Maar juist rond politieke misdrijven moet je voorzichtig zijn de discussie verder aan banden te leggen. Het is nooit verboden geweest om de misdrijven van Stalin en Mao Tse Tsoeng goed te praten. Voor de misdrijven van Hitler geldt dat wel, maar niet voor historische analyses waarbij de opkomst van het nationaal-socialisme wordt verklaard uit het Verdrag van Versailles. Zo moet iedereen vrij zijn verklaringen te opperen voor de opkomst van het Islamitisch extremisme, en niet het risico lopen vervolgd te worden wegens het goedpraten van misdrijven. Toen de AIVD in alle objectiviteit een verband legde tussen de opkomst van dat extremisme en de wijze waarop Islamieten zich beledigd voelen, was al het verwijt te horen dat de AIVD het terrorisme daarmee vergoeilijkte. Mensen moeten in vrijheid over de beweegredenen van de Palestijnse zelfmoordenaars kunnen praten, net zo als ze vrijelijk de muur van Sharon mogen verdedigen, al is de bouw daarvan naar internationaal recht een misdrijf.
Het gevaar van een dergelijke bepaling is ook dat de rechter gedwongen wordt zich uit te spreken over allerlei oorlogshandelingen in heden en verleden. De Amerikaanse inval in Irak was naar mijn mening een ernstig misdrijf. Om dat oordeel kracht bij te zetten zou ik de rechter kunnen vragen Balkenende te veroordelen wegens het goedpraten daarvan. Ook discussies rond de Engelse bombardementen in de Tweede Wereldoorlog, de atoombom op Hiroshima of de Politionele Acties zou men zo alsnog voor de rechter kunnen brengen. Het lijkt mij allemaal heilloos.
Nederland heeft feller gereageerd op de moord op Theo van Gogh dan Spanje op een aanslag die honderden mensen het leven kostte. De reacties roepen herinneringen op aan die op de Russische inval in Hongarije in 1956. Nederland was het land dat daar het felst op reageerde. Zoals na de moord op Van Gogh moskeeën en Islamitische scholen in vlammen op gingen, werden in 1956 bij het kantoor van de CPN in Amsterdam de ruiten ingegooid. In 1966 schreef Daudt over de situatie tien jaar daarvoor:
Hoe komt het, dat nergens ter wereld zulke heftige reacties op de onderdrukking van de Hongaarse opstand zijn geweest als in Nederland en Amsterdam?
[...] Een belangrijke rol hierbij spelen allerlei gezagsdragers èn journalisten van dagbladen, radio en televisie, die in Nederland op kritieke momenten tekort schieten. Nieuwsvoorziening, voorlichting en commentaar worden dan overspoeld door emotionele uitlatingen; men slooft zich uit om te laten zien dat men aan de kant van de goede gevoelens staat, dat men diep geschokt is; en journalisten lopen vooruit op de emoties die zij, veelal nog ten onrechte, bij lezers, luisteraars en kijkers veronderstellen aanwezig te zijn.[vii]
Ondanks de verontwaardiging over de opstelling van de CPN ten tijde van de Hongaarse opstand, zijn we daarna steeds toleranter geworden tegenover de communisten, tot de toekenning van zendtijd op de televisie toe. Het leidde ertoe dat CPN'ers de parlementaire democratie steeds meer gingen waarderen, en dat er nu in Nederland nog nauwelijks communisten zijn. 'Repressieve tolerantie' noemde Marcuse dat.
Het betekent optreden tegen daadwerkelijk geweld en het aansporen daartoe, maar overigens mensen ruimte laten om onconventionele denkbeelden te koesteren en die te uiten, in de hoop dat zij zo de democratie meer gaan waarderen. Cliteur zal dat ongetwijfeld een decadente gedachte vinden, maar het is de enige manier waarop de Westerse cultuur zijn superioriteit daadwerkelijk kan uitdragen.
Intussen gebeurt in Nederland het omgekeerde. Doordat voortdurend de burgerrechten van moslims ter discussie worden gesteld, verliezen veel moslims juist het vertrouwen in de rechtstaat.

In S&D januari/februari 2005.


[i] Paul Cliteur, Tegen de decadentie, Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers 2004.
[ii] Geert Hofstede, Allemaal andersdenkenden – Omgaan met cultuurverschillen, Amsterdam: Contact 1994.
[iii] idem p. 61-62.
[iv] TK 2004-2005 29 854 Nr 1.
[v] P. Bordewijk, Goud in de grond. Leiden: Primavera Pers 2004, p. 109-110.
[vi] idem p. 92, 110-112.
[vii] H. Daudt, 'De houding van pers en politie' in De gids jg. 129 (1966) nr 7/8 p. 138-141.