Zoek op trefwoord :
Stammenstrijd rond VBTB
Verschenen in 'Overheidsmanagement' - 05-01-2004

Wie de Miljoenennota van dit jaar voor zich heeft, krijgt aanvankelijk de indruk dat het kabinet het VBTB-proces (Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording) volledig omarmd heeft: "In deze Miljoenennota, en in het Beleidsprogramma voor de kabinetsperiode, worden de doelstellingen concreet ingevuld. Hierop mag het kabinet aan het eind van de kabinetsperiode worden afgerekend" (p. 16).

Dat is taal naar het hart van de Algemene Rekenkamer. Maar menen de ministers het ook? Dat staat nog te bezien. Toen men in Europees verband streefcijfers voor de ontwikkeling van de werkloosheid wilde afspreken, reageerde minister Zalm daar in de Volkskrant van 29 februari 2000 op met de constatering, dat het niet gaat om het vaststellen van doelen, maar om goed beleid. “En het noemen van cijfers leidt niet tot goed beleid. … Sinds we geen doelstellingen meer hebben, gaat het financieringstekort als een speer omlaag en de werkgelegenheid als een speer omhoog.” Dat doet het ergste vrezen nu er als doelstelling is geformuleerd dat in 2007 het structurele tekort maximaal 0,5 % van het BBP bedraagt, en de economische groei boven het Europees gemiddelde moet komen te liggen.

Twijfel over het vaststellen van de gewenste maatschappelijke effecten van het beleid bleek ook uit een artikel dat de ministers De Graaf en Remkes publiceerden in NRC Handelsblad van 27 september j.l.: “geen enkele politicus kan garanties afgeven over het gedrag van anderen.” Dat verklaart misschien waarom de veiligheidsdoelstelling van het kabinet zo merkwaardig geformuleerd is: "meer veiligheid door een daling van de criminaliteit en overlast met 25 % in het vizier te krijgen." Het kabinet laat zich niet afrekenen op een daadwerkelijke daling van de criminaliteit, want dat gaat over het gedrag van anderen. Men laat zich afrekenen op de kwaliteit van het eigen waarnemingsvermogen: hoe scherper het vizier, van hoe groter afstand de gewenste daling van de criminaliteit zichtbaar wordt, en hoe geringer dus de feitelijke daling van de criminaliteit hoeft te zijn.

Op 24 oktober hield Balkenende de Tinbergen lezing. Daarin hekelde hij de maakbaarheidsgedachte die ten grondslag lag aan de oprichting van Centraal Planbureau, waarvan Tinbergen de eerste directeur was. Die maakbaarheidsgedachte kwam bij voorbeeld tot uitdrukking in de ‘Eerste nota voor het Nationaal Welvaartsplan’ die in 1946 verscheen en taakstellende cijfers voor de jaren 1947-1950 bevatte. Balkenende stelde daar in het slotwoord van zijn rede tegenover: "De overheid maakt geen bloeiende economie en geen samenleving waarin alle mensen zich gelukkig voelen. De overheid creëert een stevige basis en voldoende kansen voor de huidige generatie en de generaties daarna om zich volop als lid van de samenleving te verwezenlijken. De overheid ‘maakt’ niet, maar ‘maakt mogelijk’."

Ik ben het eens met de geciteerde uitspraken van de premier, de twee vice-premiers, en de minister van BZK. Maar hoe verhoudt dat zich nu tot het VBTB-proces? Dat schrijft toch juist voor dat de inzet van financiële middelen wordt gekoppeld aan meetbare doelstellingen, die vaak betrekking hebben op het gedrag van anderen? En dat is toch ook de bedoeling van de programmabegroting waar Remkes de gemeenten mee opgezadeld heeft? Net als van de maatschappelijke doelstellingen die door De Graaf's collega-krullenjongen Van Boxtel aan de gemeenten werden opgelegd in het kader van het Grote-Stedenbeleid? Als we het artikel van De Graaf en Remkes geloven was dat eerder het Grote-Leugenbeleid. En dat geldt dan evenzeer voor de prestatiecontracten bij de politie die Remkes zo belangrijk vond.

Achter het VBTB proces zit een visie op de maatschappij als machine: je hebt een model waaruit voortvloeit wat de effecten zijn van een bepaalde maatregel, en je kunt berekenen wat die maatregel kost. Achteraf blijkt of je het goed gedaan hebt, en daar kun je dan op worden afgerekend. Het was de manier waarop de fysicus Tinbergen een halve eeuw geleden tegen de economie aankeek, maar waar nog slechts weinigen in geloven. Wellicht gaat het model op bij vervoersprognoses, zoals bij de Betuwelijn, maar daar blijkt dan juist dat politici hun eigen intuïtie belangrijker vinden dan prognoses door deskundigen, en net zo lang rapporten laten schrijven tot zij een Nijfer bureau vinden dat hun eigen vooronderstellingen bevestigt.

Naast steun zien we in de Miljoenennota ook scepsis over het VBTB proces geformuleerd: "Vaak bestaat de bijdrage van de overheid niet uit het leveren van eenvoudig te meten prestaties, maar uit het mogelijk maken dat anderen prestaties kunnen leveren ... Nederland is geen planeconomie waarbij de overheid met vierjarenplannen de toekomst plant" (p. 47). Zeer juist! Maar waarom dan toch dat gesnoef dat het kabinet zich op concreet ingevulde doelstellingen laat afrekenen?

Ik kan maar één verklaring bedenken: er woedt in Den Haag een stammenstrijd rond VBTB, waarbij de ministers zich aan de kant van de sceptici bevinden, maar hun positie onvoldoende sterk is om gelovige ambtenaren het zwijgen op te leggen. Waarom lezen we daar nooit wat over in de krant?

In: Overheidsmanagement december 2003