Zoek op trefwoord :
De politie is geen schoonmaakbedrijf
Verschenen: 10-12-2002

Het prestatiecontract dat de beheerder van het politiekorps in Flevoland wil afsluiten met de nieuwe korpschef Pier Eringa, heeft veel belangstelling gekregen. Toch is prestatiebeloning bij de politie geen nieuw verschijnsel.

Vorig jaar al heeft de Minister van BZK op verzoek van de Tweede Kamer besloten tot een systeem waarbij een gedeelte van het budget dat beschikbaar is voor de politie, wordt verdeeld op basis van de door de politie geleverde prestaties. Korpsen die dit jaar goed presteren ontvangen volgend jaar een bonus, die ze mogen gebruiken om structureel hun lasten te verlichten, bij voorbeeld door vervroegde afschrijvingen.

Het is iets wat diezelfde minister bij gemeenten middels de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften juist wil voorkomen, maar daarom niet getreurd. Elk directoraat-generaal heeft zo zijn eigen opvattingen, en ik heb vanuit het directoraat-generaal Openbaar Bestuur dat van Openbare Orde en Veiligheid wel eens horen betitelen als ‘het ergste vakdepartement’. Dat beperkt een minister in zijn feitelijke mogelijkheden om consistent te zijn.

Het verschil tussen het landelijke systeem en dat van Flevoland is, dat landelijk het politiekorps wordt afgerekend op zijn resultaten, en in Flevoland de korpschef persoonlijk. Wanneer men zoiets wil, lijkt mij het tweede te prefereren. Daarmee voorkom je dat wanneer een korps door externe omstandigheden slecht presteert, het de jaren daarop minder geld krijgt, en daardoor in volgende jaren nog slechter gaat presteren. Daar zijn uiteindelijk de inwoners de dupe van, en die hebben nauwelijks iets over het functioneren van de politie te zeggen.

Dat wil niet zeggen dat zo’n contract met de korpschef verstandig is. Het begint er al mee, dat je criteria moet afspreken op basis waarvan de korpschef al of niet zijn fel begeerde bonus krijgt. Toen Eringa in de publiciteit kwam, waren de besprekingen daarover nog niet afgerond. Daaruit kun je afleiden dat niet zonder meer gekozen is voor het overnemen van de landelijke beloningscriteria. Er kan dus een situatie ontstaan dat het korps in Flevoland van de Minister extra geld krijgt, zonder dat Eringa zelf zijn target gehaald heeft, maar het omgekeerde is ook mogelijk. Dat kan verwarrende situaties scheppen.

Maar ook wanneer in beide relaties dezelfde criteria gehanteerd worden, zijn er voor de hand liggende bezwaren tegen dit soort afspraken. Sommige activiteiten van de politie zijn beter te meten dan andere. Gerealiseerde veroordelingen kun je tellen, inspanningen om burenruzies te sussen veel minder. Maar bij die gerealiseerde veroordelingen is dan weer heel wat manipulatie mogelijk. Om zijn target te halen zou Eringa in de verleiding kunnen komen om vooral alcoholcontroles uit te voeren, en geen energie te steken in de opheldering van moordzaken waarbij de dader onbekend is.

Wanneer het ophelderingspercentage een rol gaat spelen in zijn prestatiecontract, moet Eringa ervoor zorgen dat het de mensen in Flevoland zo veel mogelijk wordt tegen gemaakt om aangifte te doen. Alleen nog op het hoofdbureau in Lelystad bij voorbeeld, dan moet je wel erg gemotiveerd zijn om als Almeerder nog aangifte te willen doen.

Een ander probleem is dat de externe omstandigheden waaronder Eringa zijn prestatie zal moeten leveren, slecht te beheersen zijn. Er bestaat zoiets als het culturele klimaat, dat invloed heeft aan welke normen en waarden mensen zich iets gelegen laten liggen. Maar er zijn ook trivialere omstandigheden: de bevolkingsopbouw, het vermogen van de rechterlijke macht om zaken af te doen, de kwaliteit van de jeugdzorg, het budget van de politie zelf. En Eringa heeft ook niet in de hand hoe vaak hij andere korpsen zal moeten assisteren. Interessant is ook of Almere binnenkort beroepsvoetbal zal krijgen. In de toekomstige vierde stad van het land verwacht je zoiets, maar de ervaring is dat dat een behoorlijk beslag op de politie legt.

Nu zei Eringa in Buitenhof van 13 oktober dat hij over al dat soort dingen afspraken met de gemeenten gaat maken, maar dat roept weer nieuwe problemen op. Je kunt je een situatie voorstellen waarin Eringa zijn target niet haalt, maar dat wijt aan onvoldoende medewerking van de gemeenten. Dan krijg je dus juridische procedures, waarbij Eringa de gemeenten aansprakelijk gaat stellen.

De kernvraag bij dit alles is of politiezorg zich leent voor uitbesteding. Dat vinden maar weinig mensen, omdat politiezorg een overheidstaak is. Maar dat zegt op zich niets: straatverlichting is ook een overheidstaak, net als het schoonmaken van openbare scholen. Toch kun je dat heel goed uitbesteden, en dat gebeurt meestal ook. Wordt de afgesproken prestatie niet geleverd, dan zoekt men een ander bedrijf. Bij schoonmaken betekent dat, dat dezelfde schoonmakers het werk blijven doen, maar onder andere leiding. Eigenlijk wisselt men dan het management.

Dat zoiets bij politiezorg niet gebeurt, is omdat de te leveren prestatie niet goed te omschrijven is. Daarom is de politie een ambtelijke organisatie, die niet naar winst streeft, maar in loyaliteit aan de samenleving probeert te voldoen aan door de omstandigheden steeds wisselende eisen die de samenleving bij monde van het bevoegd gezag stelt, en daarop ook probeert te anticiperen.

Dat geldt ook voor de korpschef. Dat moet formeel en materieel een ambtenaar zijn, en niet iemand die gedreven wordt door het binnen krijgen van zijn bonus, en die zo feitelijk naar winstmaximalisatie streeft.