Zoek op trefwoord :
Dualisme in het gemeentebestuur ... zal dat gaan werken? (artikel)
Verschenen in 'B&G' - 15-06-2002

In discussies of het dualisme in het gemeentebestuur daadwerkelijk tot verlevendiging van de gemeentepolitiek zal leiden, wordt vaak verwezen naar het Torentjes-overleg in Den Haag, waar ondanks een formeel dualistische structuur toch zaken worden gedaan tussen regering en coalitiefracties. Dat roept de vraag op, of een dualistische structuur van het gemeentebestuur wel een eind zal kunnen maken aan een monistische praktijk. Naar de mening van de auteur zijn de kansen hiervoor in sommige opzichten gunstiger maar in andere opzichten minder gunstig dan bij het Rijk. Het weghalen van de bestuursbevoegdheden bij de Raad is uitermate ongunstig voor een levendige lokale politiek.

"De gemeentepolitiek is zo dood als een pier." Dat was de constatering van de commissie Elzinga die die commissie ertoe bracht om te pleiten voor ontvlechting van het gemeenteraadslidmaatschap en het wethouderschap. Wethouders maken nu zowel deel uit van het dagelijks bestuur van de gemeenten als van hun fractie. In het dagelijks bestuur moeten zij zien met vertegenwoordigers van andere partijen tot overeenstemming te komen, als fractielid zijn zij medeverantwoordelijk voor de beoordeling van de resultaten daarvan door hun eigen fractie.

Daarbij zullen zij aan de ene kant druk op hun mede-fractieleden uitoefenen om in te stemmen met de voorstellen van het college, en aan de andere kant geneigd zijn vóór het college een beslissing neemt hun fractie te binden. Wanneer een collegevoorstel kritiek ondervindt van een collegefractie, roept dat onmiddellijk de vraag op, of die kritiek komt van de hele fractie, dus ook van de wethouder die er in het college mee heeft ingestemd. Is het antwoord ja, dan is hij politiek onbetrouwbaar, ook al heeft hij de zaak geheel aan zijn collega van een andere partij overgelaten, is het antwoord nee, dan heeft de wethouder zijn fractie niet goed in de hand.

Om dat soort situaties te vermijden, ontstaat er een permanent onderhandelingscircuit tussen de collegefracties. Het is niet zo, dat de collegefracties zonder meer de voorstellen van het college volgen. Uit een aantal cases in Bestuursstijlen van wethouders van Gerard Schouw (Gouda, Hilversum, Haarlemmermeer) bleek juist, dat via het fractieberaad vaak ook degenen in de collegefracties die geen wethouder zijn veel invloed uitoefenen. Ambtenaren klagen dan dat wethouders zich door politieke motieven laten leiden, wat kan leiden tot Yes Minister gedrag.

De invloed van de collegefracties blijkt vaak niet uit openlijk verzet tegen collegevoorstellen in de gemeenteraad, maar maakt wel dat de voorstellen wanneer ze eenmaal naar buiten komen nagenoeg onaantastbaar zijn. Zowel de oppositiepartijen als belanghebbende of geïnteresseerde burgers hebben dan het gevoel tegen een muur op te lopen. Daarbij komt dan nog dat colleges steeds breder zijn samengesteld. Het is geen uitzondering meer dat wethouders van VVD en GroenLinks achter dezelfde collegetafel plaats nemen. Raadsvoorstellen zijn daardoor ook steeds minder uitvloeisel van een bepaalde politieke visie, waar de oppositie een andere visie tegenover stelt.

Dat wil echter niet zeggen, dat de voorstellen daarom ook niet meer controversieel zijn. Bij referenda zien we vaak dat voorstellen die in de gemeenteraad door bijna alle partijen worden gesteund, toch met grote meerderheid worden afgestemd, of er alleen doorkomen omdat de opkomstdrempel niet wordt overschreden. Kennelijk biedt het huidige bestel de gemeenteraad daarbij onvoldoende mogelijkheden om als volksvertegenwoordiger op te treden.

Overigens is lang niet iedereen daar ontevreden over. Drie jaar geleden hield (toen nog) werkgeversvoorzitter Blankert de gemeenten en provincies ten voorbeeld aan het Rijk, omdat die veel consistenter zouden zijn in hun besluitvorming over infrastructuur. Die consistentie kan verklaard worden uit het monisme, maar maakt juist dat degenen die zich verzetten tegen bouwplannen van gemeenten zo vaak gefrustreerd raken.

Monisme in de Tweede Kamer


De vraag is nu, of de ontvlechting van het wethouderschap en het raadslidmaatschap zal helpen om politieke verschillen meer in de raadszaal tot uitdrukking te brengen. Ligt het niet voor de hand, dat wethouders toch overleg zullen voeren met hun eigen fractie, om een botsing te voorkomen, en te vermijden dat de partij openlijk verdeeld blijkt? Daarbij wordt vaak ook verwezen naar de landelijke situatie, waarbij de fractievoorzitters wekelijks in het Torentje overleg plegen met de top van het kabinet. De nieuwe Vreemdelingenwet was het resultaat van intensief overleg tussen PvdA, VVD en D66, dat geen ruimte meer bood aan amendementen van andere partijen.

Ook wanneer er kritiek is op het functioneren van ministers opereert de Tweede Kamer weinig dualistisch. NOVA hoeft maar een kritisch rapport in handen te krijgen of de oppositiefracties eisen het aftreden van de minister. Anders mogen ze ook niet in de uitzending. Het patroon is dan verder dat de eigen fractie de minister de hand boven het hoofd houdt, en de twee andere regeringspartijen proberen de minister zo veel mogelijk te beschadigen zonder het vertrouwen op te zeggen.

Wie als lid van een regeringsfractie het vertrouwen in een minister wil opzeggen, krijgt van doen met zijn fractievoorzitter. Bij de afhandeling van de Bijlmerenquête zijn de PvdA’ers Oudkerk en Van Gijzel behoorlijk gefrustreerd geraakt. Toen het ging om de schikkingen van de bouwfraudes was de onwil bij de PvdA om het vertrouwen in Korthals op te zeggen zelfs reden voor Van Gijzel om zijn kamerzetel op te geven.

Dualisme in de Tweede Kamer


Toch is dit maar één kant van het verhaal. Bij stemmingen in de Tweede Kamer gaat het lang niet altijd tussen de regeringsfracties en de oppositie. Vaak gaat het ook om links tegen rechts. Bij de Kamerverkiezingen van 1998 kregen PvdA, D66, GroenLinks en SP samen precies 75 zetels, even veel als VVD, CDA, RPF, SGP en GPV samen. Daarmee hielden voor het eerst links en rechts in de Tweede Kamer elkaar in evenwicht.

Hoewel Kok de relevantie daarvan in eerste instantie ontkende, omdat D66 en SP niets gemeenschappelijk zouden hebben, moesten in de Tweede Kamer de afgelopen vier jaar hoe langer hoe vaker alle verloven worden ingetrokken, vanwege een stemming waarbij het ging tussen links en rechts, en dus elke stem telde. Wie herinnert zich niet hoe Femke Halsema de doodzieke Tara Singh Varma de Kamerzaal binnen reed, voor een stemming over een onderwerp dat al lang vergeten is.

Soms kregen de linkse partijen steun van de ChristenUnie. Het maakte dat volgens het PvdA-kamerlid Adri Duijvesteijn de Kamer linkser was dan het kabinet, ondanks het feit dat in het Kabinet twee van de linkse partijen de meerderheid van de zetels bezetten. Dat zegt iets over de ministerskeuze door PvdA en D66.

Het zou heel nuttig zijn, wanneer er door politicologen zou worden nagegaan,

hoe vaak de afgelopen acht jaar leden van coalitiepartijen verschillende gestemd hebben, of ingegaan zijn tegen de standpunten van het kabinet. Ook zonder zo’n onderzoek kan ik in ieder geval een aantal markante momenten noemen.

Links en rechts stonden in de Tweede Kamer volledig tegenover elkaar bij de kwestie van de bevoorrading van coffeeshops. De PvdA-fractie had ook een ander standpunt over het HSL-tracé dan het kabinet; dat het kabinet toch zijn zin heeft gekregen was omdat de voorkeuren binnen de Tweede Kamer te ver uiteen lagen. De behandeling van de Wet dualisering gemeentebestuur zelf was ook een voorbeeld van dualisme, waarbij met wisselende meerderheden amendementen zijn aangenomen.

In het aprilnummer van dit blad heb ik de ondergang van de stadsprovincies beschreven. Dat proces is sterk dualistisch verlopen. Het uiteindelijke wetsontwerp tot instelling van de provincie Rotterdam is ingetrokken nadat de Tweede Kamer een amendement had aangenomen van de PvdA-fractie. Daarna liepen de standpunten van PvdA en VVD volledig uiteen, en hielp ook geen torentjesoverleg.

De uitzending van troepen naar Eritrea stuitte aanvankelijk op grote weerstand bij de VVD. De besluitvorming rond de vijfde nota verliep zodanig dualistisch, dat hij over de kabinetsformatie heen getild is. Uiterst dualistisch stelde het Eerste-Kamerlid Wiegel zich op, toen mede door zijn tegenstem de grondwetswijziging voor het referendum het niet haalde. En de weerstand bij de PvdA tegen de deelname aan de ontwikkeling van de JSF heeft er uiteindelijk toe geleid dat er in Kamer geen meerderheid voor dit besluit bleek te zijn.

Wie dit lijstje ziet, kan concluderen, dat de reacties op dualistisch optreden van een partij heel verschillend zijn. De dualisten van D66 klaagden toen Wiegel uit de boot viel bij de grondwetswijziging, dat de VVD ‘niet geleverd’ had, alsof de pizzabezorger hun adres had overgeslagen. Wie goed luistert, merkt zelfs dat De Graaf niet alleen tegen dualisme is, maar eigenlijk het referendum ook niet ziet zitten. In Publiek Management van december 2001 zei hij: "Als je buiten de formatie iets probeert te regelen, bemoeit de hele buitenwereld zich ermee, hetgeen betekent dat de kans op succes buitengewoon gering wordt." Terwijl je zou zeggen dat dat laatste nu juist de bedoeling van dualisme en zeker van een referendum is.

Wanneer de coalitiepartner erg gehecht is aan een besluit, zoals bij de JSF, leidt dualisme niet tot waardering, maar tot schimpscheuten over falend leiderschap. Toch moest toen de PvdA deelname in de JSF afwees de inkt nog drogen waarmee Hare Majesteit de Wet dualisering gemeentebestuur had ondertekend. Wie echt voor dualisme pleit moet Frans Timmermans de prijs voor parlementariër van het jaar toekennen omdat hij zijn fractie wist mee te krijgen in zijn kritiek op het JSF-plan, ook al werd hij daarbij geholpen doordat het kabinet plotseling een bordje ‘demissionair’ op de deur schroefde vanwege Srebrenica.

Vormen van dualistisch gedrag waarbij geen machtsposities in het geding zijn, zoals bij de Wet dualisering gemeentebestuur, worden nauwelijks opgemerkt. Daarbij wreekt zich dat de verslaggeving in de Nederlandse kranten over wat er in de Tweede Kamer gebeurt, uitermate beperkt en fragmentarisch is. Er staat in kranten veel te lezen over allerlei machtskwesties, vooral wanneer daar het lot van personen aan verbonden is, maar het gewone parlementaire werk komt er zeer bekaaid af. Parlementaire journalisten zouden wat dat betreft te rade moeten gaan bij hun collega’s van de financieel-economische redactie, die elke dag vertellen hoe de AEX zich ontwikkeld heeft, of er nu wel of geen spektakel is.

Criteria voor dualisme


Wat ook opvalt, is dat dualisme misschien wel tot verlevendiging van de politiek leidt – al wordt ons het zicht daarop vaak onthouden – maar dat het de oplossing van problemen niet altijd dichterbij brengt. De stadsprovincies en de Vijfde Nota zijn in dualisme ten onder gegaan. Dat maakt het ook begrijpelijk dat bij de totstandkoming van de nieuwe Vreemdelingenwet een monistische procedure is gekozen.

Dualisme is goed mogelijk bij kwesties die door stemmen kunnen worden beslist. Dat laatste vraagt dat er niet meer dan twee opties zijn, of dat bij een groter aantal opties die opties eenduidig gerangschikt kunnen worden van ver- naar minder verstrekkend. Is dat niet het geval, zoals bij de begroting, dan kan men alleen door onderhandelen tot een meerderheidsbesluit komen.

Dualisme vraagt ook dat partijen wanneer hun eigen eerste voorkeur verworpen wordt, bereid zijn vóór een next best voorstel te stemmen. Zijn partijen daar niet toe bereid, of zijn oppositiepartijen er alleen maar op uit om de regering dwars te zitten, dan dwingen zij ertoe dat het vraagstuk door onderhandelingen wordt opgelost, en dan ligt uiteraard voor de hand dat die onderhandelingen in eerste instantie worden gevoerd door de coalitiefracties. Komen die er niet uit, en moet er om een meerderheid te vormen een beroep worden gedaan op een oppositiefractie, dan kan dat vaak worden gezien als de vooraankondiging van een nieuwe coalitie.

Wie meer dualisme wil, zou het hierboven gehanteerde criterium ook moeten toepassen bij de keuze welke onderwerpen geregeld moeten worden in het regeerakkoord. Dat moet vooral gaan over zaken die alleen door onderhandelingen kunnen worden beslecht, zoals het creëren en besteden van budgettaire ruimte, en het moet niet gebruikt worden om minderheidsstandpunten van een coalitiepartij veilig te stellen waarvoor bij een vrij stemming geen meerderheid valt te verwachten. Anders krijg je het soort uitruilen waarbij de PvdA de VVD toestaat om de spoorwegen naar de beurs te brengen, in ruil voor de invoering van de basisvorming. D66 mag dan het referendum hebben. En iedereen zich maar afvragen waar die impopulariteit van paars toch vandaan komt.

Bestuur en controle


Uit de landelijke situatie valt te leren, dat dualisme meer kans heeft aan de voorkant van het proces - bij het vaststellen van wetten en verordeningen, bij de keuze van ruimtelijke projecten, en bij het aangaan van overeenkomsten - dan aan de achterkant, wanneer het erom gaat of wethouders nog het vertrouwen van de gemeenteraad genieten.

Het opmerkelijke is nu echter, dat de Wet dualisering gemeentebestuur juist bevoegdheden bij de gemeenteraad weghaalt aan de voorkant van het proces, en meer nadruk legt op de achterkant van het proces, de controle. Tegelijkertijd geeft de wetgever ook weer aan niet zo erg veel vertrouwen te hebben in die controlerende functie, want tegelijkertijd wordt de rekenkamerfunctie verplicht. Als het aan de minister gelegen had, mocht die functie niet worden uitgeoefend door raadsleden.

Nu heeft Van Poelje in 1914 in zijn proefschrift al geconstateerd dat de gemeenteraad zich in strijd met de bedoelingen van Thorbecke had ontwikkeld van de regerende raad naar de alles controlerende raad. Maar hij verstond onder controle wel iets anders dan het nagaan of het bestuur van tevoren geformuleerde targets gehaald heeft:



Volgens de oude leer is het een ten langen leste onvermijdelijk geworden kwaad, maar toch een kwaad, en een groot kwaad, dat de raadsleden zich onmogelijk meer in alle zaken, die aan hun oordeel onderworpen worden, behoorlijk inwerken kunnen.

De raad immers heeft alle bevoegdheid, de raad regeert, de raad moet in overeenstemming met de wenschen van de burgerij voor hare belangen en die der gemeente waken.

Neen, zeggen wij, de Raad van thans is als een "verkeersagent", ook een uitvinding van deze dagen, die op den hoek eener drukke straat zijn standplaats heeft. Het volle leven gaat langs hem heen, en hij laat het gaan. Slechts kijkt hij scherp naar alle zijden uit, of hij nergens gevaar ziet, of nergens wanorde of ongeregeldheid dreigt; of alles goed gaat.

En ziet hij iets dat niet in de haak is, of twijfelt hij, hij steekt de hand op en het verkeer staat stil. En eerst op zijn wenk zet hij alles in beweging.

Zoo
staat aan het hoofd der gemeente de raad.


Van Poelje legde daarbij ook de relatie met de ontvlechting van raadslidmaatschap en wethouderschap:



De door Van Brakel gestreden strijd voor de benoeming van wethouders ook buiten den Raad, is met deze opvatting in volkomen harmonie.



Hoewel Van Poelje bekend staat als de vader van de bestuurskunde, ontbreekt zijn proefschrift in de literatuurlijst bij het rapport van de Commissie Elzinga. Die commissie kon zijn opvatting natuurlijk ook slecht gebruiken, omdat Van Poelje laat zien, dat erkenning van de eigen rol van raad en college en de keuze voor wethouders buiten de raad absoluut niet hoeven te betekenen dat de raad minder bevoegdheden krijgt. Maar daar waren de burgemeesters in die commissie natuurlijk juist op uit.

Bestuurshandelingen


Die commissie adviseerde dat alle bestuurshandelingen de bevoegdheid van het college worden. Door de Wet dualisering is nu reeds de bevoegdheid om privaatrechtelijke handelingen te verrichten overgegaan op het college. Alleen bij oprichting van en deelname in privaatrechtelijke organisaties moet het voornemen daartoe aan de raad kenbaar worden gemaakt. Die kan zich daar dan over uitspreken, maar kan het niet tegenhouden, behalve door het college naar huis te sturen.

Goedkeuring door Gedeputeerde Staten is nog wel nodig. Het is weer een typisch geval waar men op het departement ‘decentralisatie’ en ‘de centralisatie’ door elkaar heeft gehaald. Het referendum over de verzelfstandiging van het Amsterdamse GVB is een anachronisme geworden, omdat het inmiddels niet eens een bevoegdheid van de gemeenteraad meer is.

Nu staat daartegenover, dat ook de Tweede Kamer vaak debatteert over zaken die constitutioneel de bevoegdheid van de regering zijn. De JSF is daarvan een mooi voorbeeld. Kamerleden kopen geen straaljagers, maar ze discussiëren er wel over. En het was niet wel denkbaar geweest dat de participatie in het project zou zijn doorgezet bij een duidelijke afwijzing door de Kamer, die in dit geval overigens ook nog een budgettair instrument in handen had. Maar we kennen ook onze opgewekte minister van Financiën, die op een gegeven moment proestend van de lach over een aangenomen motie zei: "Wij voeren hem niet uit."

Het is de vraag hoe dit zich op lokaal niveau gaat ontwikkelen. In het lokaal bestuur zijn concrete bestuursbeslissingen veel vaker onderwerp van politiek debat dan op rijksniveau, terwijl verordeningen bij de gemeenten veel minder belangrijk zijn dan wetten bij het Rijk. Het gaat bij gemeenten niet om straaljagers, maar wel om overeenkomsten met projectontwikkelars, zoals het Utrecht Centraal Project, of met het Rijk, zoals de Amsterdamse Noord-Zuid lijn. Wanneer gemeenteraden het heilloze voorstel van BZK voor een programbegroting overnemen, verliezen ze ook de budgettaire controle vooraf, die de Kamer bij de JSF nog wel heeft.

Daarmee is er weinig ruimte meer voor dualisme aan de voorkant van het besluitvormingsproces, omdat dit proces zich grotendeels binnen de beslotenheid van B. en W. zal afspelen, en raadsleden alleen achteraf aan het woord komen. Relevant is dan niet meer of de Raad het eens of oneens is met B. en W., maar of de Raad het college naar huis stuurt.

Ambtenaren van BZK die de wetgeving hebben voorbereid zijn van mening dat het allemaal niet veel uitmaakt, en dat net als in de Tweede Kamer de gemeenteraad uiteindelijk toch van tevoren over belangrijke bestuurshandelingen zal spreken. Toch zijn er verschillen. Bij het Rijk hebben Kamerleden langzamerhand het recht veroverd om ook mee te praten wanneer zij constitutioneel niet bevoegd zijn, bij de gemeenten is recent welbewust de wet gewijzigd om die bevoegdheid weg te nemen. Als het niet uitmaakt, waarom dan die wetswijziging?

De opstellers van de Wet dualisering gemeentebestuur vonden het nodig expliciet het recht van amendement in de wet op te nemen, terwijl daar nergens problemen over waren. Wanneer het zo belangrijk gevonden wordt wat er precies in de wet staat, kunnen colleges zich daar toch ook op beroepen wanneer zij niet vooraf over privaatrechtelijke overeenkomsten in de raad willen praten. En er is altijd wel een argument te vinden dat zo’n overeenkomst niet openbaar mag worden.

Daarbij zal de opstelling van de burgemeester materieel van groot belang zijn. PvdA-kamerlid Dick de Cloe hoorde ik laatst spreken over ‘baasjes-burgemeesters’, en ik begreep precies wat hij bedoelde. Een paar jaar geleden signaleerde Anton Schuurman bij zijn vertrek als landelijk adviseur van de PvdA-raadsleden ‘weer krasse staaltjes van regentesk gedrag van burgemeesters’.

Dergelijke types hebben met Wet dualisering van hun collega’s in de Commissie Elzinga een prima instrument in handen gekregen om al die in hun ogen incompetente en querulanterige raadsleden buiten de echte besluitvorming te houden. En ik moet nog zien of een minister bereid is een burgemeester te ontslaan om geen andere reden dan dat de Raad zijn afkeuring heeft uitgesproken dat het College een bevoegdheid heeft gebruikt die de wetgever onlangs nog expliciet bij het College heeft neergelegd.

Een verschil met de landelijke situatie is ook, dat Kamerleden weliswaar klagen over hun ondersteuning, maar wel de hele dag beschikbaar hebben, terwijl raadsleden goedwillende amateurs zijn. Daar staat dan wel weer tegenover, dat raadsleden meer toegang hebben tot de lokale pers dan Kamerleden tot de landelijke. Regionale kranten verslaan raads- en commissievergaderingen intensiever dan landelijke kranten de Tweede Kamer volgen. Dat is niet altijd een kwestie van waardering voor het lokaal bestuur: opschrijven wat er in de raad gebeurt is een weinig arbeidsintensieve manier om met weinig menskracht elke keer die krant weer vol te krijgen.

Vallende wethouders


Een ander opmerkelijk verschil, is dat wethouders veel eerder tot aftreden worden gedwongen dan ministers. Het lijkt er soms op, dat gemeenteraden wat dat betreft goed moeten maken wat hun collega’s in de Tweede Kamer nalaten. Het is ondenkbaar dat het equivalent van de Bijlmerenquête geen gevolgen zou hebben gehad voor de positie van de verantwoordelijke wethouders. Het Rijk draagt minstens zo veel verantwoordelijkheid voor de ramp in Enschede als de gemeente. Toch zijn er wel twee wethouders om afgetreden, maar heeft men staatssecretaris Van Hoof ervan weerhouden om dit voorbeeld te volgen.

Soms moeten wethouders zelfs aftreden vanwege sterk monistische verhoudingen. In Den Bosch moest na de rellen in vorig jaar wethouder Paanakker aftreden omdat zijn fractievoorzitter zich niet had gehouden aan de afspraak om geen kritiek op de burgemeester uit te oefenen. De wethouder kreeg het verwijt zijn fractie in het geheel niet in de hand te hebben, alsof het niet eerder andersom hoort te zijn. Zo worden wethouders tot gijzelaars.

Het opstappen van wethouders ondervindt overigens niet altijd waardering. Op 1 maart j.l. vertoonde Nederland 3 een documentaire over de gemeentepolitiek in mijn woonplaats Leiden. Een opmerkelijk detail was dat daarin Pim Fortuyn de absolute onbenullen van Leefbaar Leiden uitriep tot zijn leermeesters – ik zou dat fragment nog graag herhaald zien – maar het ging vooral om het grote aantal wethouderswisselingen, waarvan de meeste rechtstreeks om politieke redenen. Zij werden niet geprezen omdat hier nu eens politici niet met alle macht aan het pluche vasthielden. Integendeel, de strekking was dat het in Leiden maar een zooitje was.

In zekere zin hebben lokale politici het ook makkelijker bij het wegsturen van wethouders. Zoiets hoeft niet beperkt te blijven tot één wethouder of minister, maar kan ook tot een coalitiewisseling leiden. Op landelijk niveau spreken we dan van een kabinetscrisis. Daar geldt sinds de jaren ’60 de ongeschreven regel, dat een kabinetscrisis tot ontbinding van de Tweede Kamer leidt. Bij de dan volgende verkiezingen is de partij die de eigen ministers naar huis gestuurd heeft sterk in het nadeel, zodat Kamerleden het wel uit hun hoofd laten het op een kabinetscrisis aan te laten komen. Als gevolg van deze ongeschreven regel – geen twee kabinetten van verschillende samenstelling op basis van dezelfde verkiezingsuitslag – die vooral door D66 gepropageerd is, heeft de Tweede Kamer zich ontwikkeld van wesp tot bij. Hij kan niet meer steken zonder daarbij het leven te laten.

De gemeenteraad is daarentegen nog steeds wesp. Daarmee zijn de condities voor dualisme aan de achterkant van het proces gunstiger dan in de Tweede Kamer. Wel moeten we dat zo zien te houden. Af en toe klinkt de roep om bij een crisis in de gemeentepolitiek tussentijdse verkiezingen mogelijk te maken. Dat klinkt heel democratisch, maar het zal in de praktijk de positie van het College ten opzichte van de Raad verder versterken. Wie het dualisme een goed hart toedraagt, moet dergelijke voorstellen dan ook bestrijden.