Zoek op trefwoord :
Oud en nieuw in de Binnenstad
Verschenen in 'PvdA Leiden' - 31-10-1998

De gemeente Leiden heeft nieuw staartmeubilair laten ontwerpen. Overal in de Binnenstad zie je tegenwoordig bankjes en prullenmanden die duidelijk de boodschap uitdragen: wij zijn modern, en wij zijn hier neergezet door een gemeentebestuur dat met zijn tijd meegaat.

Die bankjes en prullenmanden staan echter naast lantaarnpalen die in de negentiende eeuw ontworpen zijn voor de gasverlichting, en nog steeds worden gegoten met de oorspronkelijke mal. Die lantaarnpalen dragen een hele andere boodschap uit: wij zijn hier neergezet door een gemeentebestuur dat zich de waarde realiseert van een historische Binnenstad, en dat die Binnenstad in stijl opknapt.

Het lijkt wel, of er twee verschillende gemeentebesturen aan het werk zijn geweest. Toch is dat niet zo, want Leiden wordt nu al bijna een kwart eeuw geregeerd door colleges waarin de PvdA een centrale positie inneemt. Maar binnen de PvdA hebben ook verschillende visies opgeld gedaan, in de tijd, en bij verschillende wethouders. Ook kwamen er steeds nieuwe adviseurs met nieuwe ideeën, zowel binnen het ambtelijk apparaat als daarbuiten.

Een duidelijk politiek geïnspireerde wijziging van het beleid van het beleid vond voor het laatst plaats in 1974. Voor die tijd waren in Leiden grootse plannen ontwikkeld om de Binnenstad aan te passen aan de groei van het autoverkeer, resulterend in het z.g. basiswegenplan. Sommige elementen daaruit zijn ook gerealiseerd: door het dempen van de Langegracht en doorbraken bij de Klokpoort en de Sintjorissteeg - waardoor de Sintjorissteeg de breedste steeg van de wereld werd - werd een nieuwe verbinding om het centrum gerealiseerd, in het begin de City-ring geheten. Die ring zou gesloten worden via Zoeterwoudse en Witte Singel – met een schuine brug over het water - de Rijn en Schiekade en een brug over de Rijn, door wat nu het Rembrandtpark heet.

Daarmee komen we op het deel van de plannen dat niet door is gegaan: de Rijn en Schiekade is nog wel gedempt geweest, maar nooit bestraat, en het zand heeft later weer een andere bestemming gekregen. Evenmin is er ooit iets terecht gekomen van de Binnenring die men in het centrum gedacht had – met een onderdoorgang voor auto’s onder de Breestraat ter hoogte van de Vrouwensteeg - en van een autoroute tussen Middelstegracht en Uiterstegracht, waarvoor alle tussenliggende bebouwing gesloopt zou worden.

Ook plannen voor grote gebouwen gingen niet door: dat gold voor de wolkenkrabber van 100 m die de universiteit aan de Witte Singel wilde neerzetten, maar ook voor de nieuwe Schouwburg die op het Schuttersveld had moeten verrijzen. In plaats daarvan kwam er voor de universiteit historiserende nieuwbouw aan de Witte Singel, en werd de oude Schouwburg aan de Oude Vest gerestaureerd.

Er kwam een eind aan de aantasting van het water in de Leidse Binnenstad: niet alleen de Rijn en Schiekade werd weer opengegraven, maar ook de Waardgracht. Aan dat laatste ging een spannende stemming in de gemeenteraad vooraf: de PvdA-fractie was verdeeld, en uiteindelijk bleken de voorstanders van opengraven met één stem in de meerderheid. Toen werd er minder ‘dichtgetimmerd’, en was politiek nog leuk.

In verkiezingsprogramma’s van de PvdA kwam te staan, dat we ons niet alleen tegen het dempen van grachten keerden, maar ook tegen nieuwe inzettingen en overkluizingen, en Cees Waal legde elke keer nieuwe lichtingen PvdA-leden uit wat daarmee bedoeld werd. Ook werd er geprobeerd om oudere dempingen ongedaan te maken. In de betreffende bestemmingsplannen werd opgenomen dat de Lange Mare, de Middelstegracht en de Uiterstegracht moesten worden opengegraven, en er was zelf sprake van dat de waterverbinding tussen Galgenwater en Rapenburg langs het Kort Rapenburg weer zou worden opengelegd. Wie Leiden kent weet dat dat allemaal niet is doorgegaan.

In deze tijd werd Leiden uitgeroepen tot beschermd stadsgezicht, en was de centrale doelstelling het herstel van de Leidse karakteristiek. In bestemmingsplannen voor de Binnenstad kwam te staan dat de huizen van een kap moesten zijn voorzien. In sommige saneringsgebieden, zoals De Camp en het gebied tussen Herengracht en Zijlsingel werd dat ook gerealiseerd, zij het niet consequent.

In die tijd maakte ook de Leidse paal zijn rentree in Leiden. Die had ooit voor de gasverlichting in Leiden gezorgd. Het deel De Steden (1951) uit de serie fotoboeken De Schoonheid van ons Land bevat nog een foto van een besneeuwd Rapenburg met twee van dergelijke gaslantaarns, maar kort daarna werden die vervangen door lantaarns met Tl-buizen, die nadat de Leidse paal was teruggezet aan het Rapenburg, nog een tijdje in het Van der Werffpark hebben gestaan. In de jaren zeventig werd de Leidse paal herontdekt, en werd plaatsing van dergelijke lantaarns onderdeel van de meeste verbeteringsplannen.

Maar niet overal: de toenmalige afdeling Stedebouw vond de z.g. Haagse paal mooier. Die is ranker, heeft niet zo’n kitscherig bladerenmotief, en heeft een ronde kap. In sommige straten heeft de Leidse paal het daar dan ook tegen moeten afleggen. Later werd in de Nota Binnenste Beter exclusief voor de Leidse paal gekozen, en die wordt dan ook nog steeds bijgezet. Maar op de Beestenmarkt staat weer een heel ander, modern type straatverlichting

Ook in de bebouwing zien we een afwisseling van historiserende en moderniserende trends. De bruggen over het Rapenburg lijken precies op bruggen van vroeger, maar ze zijn wel van beton, met alleen een bakstenen bekleding. Op sommige plaatsen werden panden zoals dat heette `vanuit de put gerestaureerd’. Dat wil zeggen dat ze eerst volledig waren afgebroken. Soms waren ook de materialen nieuw, soms ook de plaats. De Rembrandtbrug en Molen `De Put’ hebben ooit wel bestaan, maar niemand die tijdens de ‘restauratie’ nog leefde had ooit het origineel daadwerkelijk aanschouwd.

Soms gebeurde ook het omgekeerde: aan de Volmolengracht zijn een aantal monumentjes afgebroken met de belofte dat als er geld was ze ooit met de originele stenen herbouwd zouden worden – zoals ooit met het Postkantoor gebeurd is, en in Rotterdam met de Wijnhavenpanden boven de Spoortunnel - maar die belofte is nooit gerealiseerd, en aan de Volmolengracht staat nu nieuwe bebouwing.

De trend van de historisering werd ook niet door iedereen gewaardeerd. Sommigen spraken over de Disneylandisering van Leiden, anderen hadden het smalend over Anton Pieck. Om te voldoen aan het voorschrift dat er alleen woningen met een kap gebouwd mochten worden, verschenen hier en daar huizen met een soort glazen kas bovenop, zoals aan de Hooigracht. Er werd steeds vaker ontheffing verleend van dat voorschrift, en er kwamen ook nieuwe huizen die in de opvatting van de voorstanders juist zo aardig contrasteerden met hun omgeving. Een bekend voorbeeld is het `huis van Schaap’, naast het Gravensteen.

Dit alles leidde tot merkwaardige inconsequenties. Aan de Vliet werd indertijd gekozen voor een modern schoolgebouw, maar er staan nu negentiende-eeuwse lantaarns voor die er nooit gestaan hebben. In de Camp zijn dergelijke lantaarns zelfs bevestigd aan huizen van witte steen die uitsluitend moderniteit uitstralen. De wegwijzers waarvoor Leiden in de Binnenstad gekozen heeft, contrasteren ook sterk met de straatverlichting; in andere steden is dat niet zo.

Voor het Stadhuis hebben daarentegen tot voor kort ultramoderne bushokjes gestaan met grote posters, wat volgens de voorstanders overigens niet erg was, omdat de gevel van het Stadshuis toch niet echt is, door de verbreding na de brand van 1929. En zo kun je nu op de Doezastraat je krant lezen op een laat-twintigste eeuws bankje, bijgeschenen door een lantaarn naar negentiende-eeuws model.

De laatste tijd weerklinkt de roep om een stadsarchitect, die eenheid in dit alles zou moeten brengen. De meeste architecten kennend, vrees ik dat er van de Leidse karakteristiek weinig over zou blijven. Zo iemand kan echter ook alleen maar slagen, en werkelijk tot een consequent volgehouden inrichting van de openbare ruimte komen, wanneer hij of zij 25 jaar zit, en zo’n sterke positie heeft dat hij zich noch van bestuurders noch van andere ambtenaren wat hoeft aan te trekken. Dat is misschien nog wel te verwezenlijken, maar de prijs die hij zal moeten betalen is dat anderen zich dan ook niets aantrekken van hem. En dan blijven dezelfde tegenstrijdigheden.

Maar het geeft de Leidse Binnenstad wel een andere dimensie, die van bestuurskundig museum, waar de straatverlichting getuigt van ambtelijke en bestuurlijke machtsverhoudingen. Het moet stof zijn voor een scriptie, die daarbij als catalogus kan dienen.